Geronotologie
Paul Philips
Hoofdstuk 1: Algemene referentiekaders over
ouderdom
1. Modellen over ouderdom
In onze maatschappij bestaan duidelijke beelden over verschillende leeftijdsgroepen. Media,
omgeving en persoonlijke ervaring zorgen ervoor dat we een beeld krijgen van het ouder worden en
het ouder zijn. Het proces van beeldvorming begint op zeer jonge leeftijd
1.1 Impliciete en expliciete ouderenbeelden
Het impliciete ouderenbeeld (het geleefd ouderenbeeld)
Dit beeld (een geheel van opvattingen, verwachtingen en normen) over hoe oudere mensen zijn
en zouden moeten zijn, manifesteert zich in de manier waarop mensen zich tegenover ouderen
gedragen
Het impliciete ouderenbeeld steunt vaak op stereotypen en daaraan gekoppelde vooroordelen.
Zelden is men zich daar van bewust. Integendeel zelfs, men zal iets anders beweren wanneer
men over het ouderenbeeld wordt ondervraagd
Het expliciete gesproken ouderenbeeld
De ideeën bij het impliciet ouderenbeeld nog latent zijn, worden nu met anderen gedeeld en
daardoor expliciet gemaakt. Wat mensen vertellen wat hun opvattingen voor ouderen zijn
Het expliciete, wetenschappelijk verantwoorde ouderenbeeld
Dit beeld vertoont samenhang waardoor het mededeelbaar wordt en bewust als leidraad kan
gebruikt worden voor de omgang met ouderen. Dit beeld is vaak goed doordacht en coherent.
Wanneer deze ideeën bovendien via onderzoek zijn uitgelaard en getoetst dan spreekt men van
een wetenschappelijk verantwoord ouderenbeeld. Soms denken we over ouderen doordachte
uitspraken te doen, maar komt het eigenlijk neer op vooroordeel
In onze samenleving zijn er uitgroepen en ingroepen. Tot de uitgroepen behoren “al die
anderen”, “niet wij, maar zij”. Die sterkte tendens om de wereld in ‘wij’ en ‘zij’ op te delen heeft
belangrijke gevolgen. Mensen trekken namelijk vaak hun eigen groep voor. Dit is soms te merken
aan het taalgebruik. Zo lokken persoonlijke voornaamwoorden die refereren aan ‘ingroep’-
voornaamworden (zoals ‘wij’, ‘ons’ en ‘onze’) positieve emoties uit, terwijl ‘uitgroep’-woorden
(zoals ‘zij’, ‘hun’ en ‘hen’) negatieve emoties teweegbrengen
Het feit dat mensen vinden dat tussen de leden van uitgroepen veel minder verschillen bestaan
dan tussen de leden van hun eigen ingroepen, wordt het uitgroephomogeniteitseffect genoemd.
Met andere woorden, tussen ‘ons’ kunnen er subtiele verschillen zijn, maar ‘zij’ zijn allemaal
gelijk.
,2. Modellen over ouder worden
2.1 Ageism: de kwalijke uitwassen van een op hol geslagen economisch
model
= Het steeds meer in de verdomhoek plaatsen van oudere mensen. In sommige beelden worden
enkele negatieve aspecten van de ouderdom zo uitvergroot dat een massief negatief beeld
ontstaat
Vergelijkingen stellen ons in staat om de typische kenmerken van het Westers denken over
ouderdom te plaatsen naast kenmerken van andere tijdsperioden en culturen. Daarom wordt het
ageism onderverdeeld in 4 kenmerken:
Ouderen vormen een last voor de maatschappij
Men omschrijft ouderen in termen van zorgbehoevendheid. Dit betekent met andere
woorden dat ze voorgesteld worden als personen die hoofdzakelijk dingen vragen van de
maatschappij (zorg, pensioen, aandacht, aangepaste huisvesting)
Oudere mensen hebben (ver)oude(rde) ideeën
De veranderingen en vernieuwingen gaan aan veel ouderen voorbij
Oudere werknemer leveren een geringe bijdrage tot de economie
Het idee dat mensen binnen een beroepscarrière geleidelijk aan groeien naar een hoger
inkomen en naar meer rechtszekerheid wordt als oneerlijk beschouwd
Sterven is het logische gevolg van niet meer zelfredzaam en autonoom te kunnen zijn.
Sterven betekent het absolute einde
Het leven lijkt dus alleen maar zinvol wanneer men erin slaagt om zelfstandig en
onafhankelijk te blijven. Wanneer iemand in onze samenleving sterft, dan wordt dit
beleefd als het absolute einde
2.2 Zorgmodellen
Verschillende modellen kunnen worden onderscheiden over hoe de zorg voor ouderen binnen
voorzieningen moet ingevuld worden
Deficit-model
Ontwikkelt als toenemende kennis en vaardigheden in de jeugd, het hoogtepunt ligt bij
de middelbare volwassenheid en dan volgt, beginnend ergens in de ouderdom,
achteruigang
Negatief beeld -> ouderen zijn intellectueel ‘aftakelend’ en de zorg moet daarop
afgestemd zijn. Het is een pessimistische visie die de vitaliteit van oudere mensen
ondermijnt. De visie op zorg die op dit beeld aansluit, is dat de zorg in zijn geheel moet
worden overgenomen
Rust-roestmodel (disuse model)
Volgens dit model berust de achteruitgang op het niet gebruiken van lichamelijke,
psychische en sociale functie. Dit model steunt op waarnemingen waaruit blijkt dat een
aantal ouderen op hoge leeftijd fit bleven naar lichaam en geest. De visie op zorg die op
dit beeld aansluit, is dat zorg mensen moet activeren. Lichaamsbeweging, sociale
contacten, activiteiten om de cognitieve functies op peil te houden etc.
Competentiemodel
De aandacht gaat naar de manier waarop de individuele mens, gebruik makend van al
zijn capaciteiten, reageert op de uitdagingen en aanspraken die het ouder worden met
zich meebrengen
, 2.3 Het evolutieperspectief
De rol van oudere mensen in de samenleving is ronduit negatief. Bekeken vanuit de evolutietheorie
zijn mensen niet meer dan het zoveelste diersoort op deze planeet. Hun doen en laten wordt door
dezelfde wegmatigheden bepaald als bij elk ander levend wezen. De individuele beleving krijgt bij
Darwin geen aandacht
Waarom komt hoge leeftijd met gebreken?
De kern van iedere theorie over veroudering is dat we overleven om ons succesvol voort te
planten. Als we dat eenmaal hebben volbracht, vindt ‘de natuur’ het niet nuttig om nog veel tijd
in ons te steken
In de natuur verouderen alle dieren en planten na het bereiken van de seksuele rijpheid.
Wanneer mensen de leeftijd hebben behaald om zich voort te planten, dan begint daarna
veroudering. Slijtage en ouderdomsziekten zijn de middelen om het doel (de dood) te bereiken
Veroudering is functioneel. Er wordt plaats gemaakt voor nieuw en jong leven
Moderne theorie 1: Veroudering tengevolge van natuurlijke selectie
Het mechanisme van de natuurlijke selectie is sterk aanwezig voor het bereiken van de
reproductieve leeftijd, daarna neemt die geleidelijk af, om geheel te verdwijnen op hoge leeftijd
De levende wezens op hoge leeftijd hebben geen nut meer; ze blijven voortbestaan omdat het zo
uitkomt. Veroudering is geen verschijnsel dat wijst op betere aangepastheid, maar enkel een
gevolgen van nutteloos doorleven voorbij een zekere leeftijd
Moderne theorie 2: veroudering gekoppeld aan de optimale levensgeschiedenis
Hiermee wordt verwezen naar een dilemma bij elk levend wezen. Energie is schaars, dus een
optimale levensgeschiedenis maakt optimaal gebruik van die schaarse energie. Om dat te kunnen
doen, staat elk organisme voor de keuze: ik verbruik energie om zelf in leven te blijven of ik
verbruik energie om mij voort te planten. Zich voortplanten kost heel veel energie en stelt het
individu bloot aan grote risico’s. zich niet voortplanten betekent dat de soort kans loopt uit te
sterven. Dus er zit geen enkele keuze op dan de risico’s te nemen
Het bestaan van ieder organisme is onderschikt aan het voortbestaan van de soort
Hoe lang zullen we leven?
Na de voortplanting is de rol van ieder levend wezen uitgespeeld. De natuur investeert niet in
“lang en gelukkig oud worden”. Er is geen evolutionaire noodzaak om te blijven leven (net zo min
om te sterven). Oud worden is bijzaak, maar neemt vooral de kwaliteit van reparatie en herstel af