BESTUURSKUNDE HOOFDSTUK 2
INLEIDING OP DE CURSUS
EEN WOORDJE UITLEG OVER DEZE CURSUS
AANPAK MET WEEKSCHEMA
1
,EVALUATIE
• Schriftelijk examen op 20
• Wekelijks vb. van examenvragen (vorige jaren)
• Laatste week (14/12): herhalingsles met verdere uitleg examen
DE STUDIE VAN OVERHEID, OPENBAAR BESTUUR EN DE PUBLIEKE SECTOR
HOU UIT ELKAAR!
• De overheid: politici met hun ambtenaren (hiërarchisch verband, de klassieke overheid)
• Het openbaar bestuur (term gebruikt in het handboek): overheid + semioverheid
(verzelfstandigde overheidsdiensten met een eigen rechtspersoonlijkheid, op afstand
van politici en van de klassieke administratie met een eigen responsabilisering op elk
bestuursniveau
• De publieke sector (bredere term): openbaar bestuur en maatschappelijke organisaties
met een publiek doel (verzuilde en corporatistische tradities)
Private sector VS publieke sector → private = het bedrijfsleven en publieke sector = de OH.
(=politici & ambtenaren)
2
,Hij gaat niet vragen om als een papegaai die definities op te noemen op het examen, maar dit
schema moet wel bij de hand zijn.
PARTICULIERE ORGANISATIES MET PUBLIEKE TAAK
• Organisaties opgericht door private personen
• Vakorganisaties, mutualiteiten, culturele organisaties, welzijnsorganisaties, onderwijs,
gezondheidszorg, sociale huisvesting, …
• Politiek – ideologische discussies en strijd:
• Geleidelijk verweven met overheid
• Erkend, gesubsidieerd, inspectie (zie eindtermen in het onderwijs)
• Politieke verantwoordelijkheid: slechts indirect
• Vertrouwen in deze sectoren ligt erg hoog (rond de 90%), hoge internationale scores (gezondheidszorg,
onderwijs)
DE BESTUURSKUNDIGE WERELD IN VLAANDEREN EN DAARBUITEN
WAT IS BESTUURSKUNDE ?
DEFINITIE VAN BESTUURSKUNDE
3
, EVOLUTIE IN DEFINITIE
Zie chronologisch overzicht van definities. Als je ze na elkaar leest valt het op dat het begrip ‘bestuurskunde’ steeds
RUIMER is geworden:
• Van interne focus op openbaar bestuur (Van Poelje) naar aandacht voor wisselwerking met de omgeving
van het openbaar bestuur (Rosenthal, Maes, Korsten). → ambtenaren, politici naar meer en meer
aandacht voor wisselwerking met de omgeving.
• Van ‘toepassing’ (Van Poelje, Brasz) naar meer wetenschappelijke benadering (verklaring) (Rosenthal,
Maes, Korsten) → proberen te verklaren waarom iets werkt en waarom iets niet werkt (dit is ook
prominenter geworden)
• Van ‘organisaties’ (Van Poelje, Brasz) ook naar ‘processen’ en ‘beleid’ (Rosenthal, Maes, Korsten) → op
welke manier komen mensen die moeten samenwerken tot een beslissing.
“van een kunde voor de bestuurspraktijk naar wetenschappelijke kunde in het opzetten van methodologisch
verfijnd onderzoek dat uitmondt in internationale publicaties.”
In der tijd: wisselwerking met omgeving wordt meer benadrukt & grens tussen openbaar bestuur en samenleving
vervaagd (OH wordt minder gezien als instantie die boven andere actoren staat).
WERKDEFINITIE IN DEZE CURSUS
Bestuurskunde bestudeert:
1. Het openbaar bestuur (publieke sector) als het geheel van organisaties en activiteiten (beleid en
management) die gericht zijn op de besturing van de maatschappij →(dus ook activiteiten en processen)
• Kenobject
2. Binnen de maatschappelijke, politieke en juridische omgeving (tijd en ruimte) → binnen de politieke
context, het gaat altijd over macht, … (dit door de verschillende visies op de maatschappij (socialist,
liberaal…)
3. Met het oog op kennisintegratie (vier niveaus)
• Bestuurskunde = empirisch, normatief & prescriptief
4. Gericht op verbetering van de kwaliteit (rechtmatig; doelmatig; democratisch; integer) van het openbaar
bestuur (publieke sector)
• Good governance
5. Zie artikel op Ufora over PFOS (deredactie.be)
4