Hoofdstuk 9: Ontwikkelingspsychologie:
1.1 Wat is ontwikkelingspsychologie?
= bestudeert hoe het gedrag, het denken en het beleven van mensen evolueert over de
verschillende levensfasen. Van geboorte tot sterfte = verschillend per levensfase.
Tijdens de interactie met kinderen houden we (on)bewust rekening met de typische
kenmerken van hun leeftijd.
Elk kind is uniek, maar elke leeftijdscategorie heeft zijn specifieke eigenschappen. Kinderen
zetten op ongeveer dezelfde leeftijd dezelfde stappen in hun ontwikkeling. Het is belangrijk
als leerkracht dat we de fasen goed kennen, zowel van het voorgaande als wat nog moet
komen. Iedere fase bouwt immers voort op wat voorafging en legt de bouwstenen voor de
volgende fase. Ze kunnen ook nog kenmerken of al kenmerken van de volgende/vorige fase
bezitten.
Psychologie:
De wetenschap die het gedrag van mensen bestudeert en verklaart (hierdoor weten we hoe
mensen kunnen reageren en weten we dus op wat we moeten letten).
1.2 Wat is ontwikkeling?
-> het veranderen van een aanwezige structuur
veranderen structuur
o we zien dat iemand verandert op lichamelijk en geestelijk vlak
vanaf conceptie tot dood
o je bent nog niet geboren, maar bent al in volle ontwikkeling (er treden telkens
gedragsveranderingen op)
winst en/of verlies
o we kunnen nieuwe dingen leren, maar ook dingen verliezen (vermindering van
zicht, gehoor, lenigheid,...)
geleidelijk
o we kunnen niet van de ene op de andere dag in een andere fase zitten,
ontwikkeling gaat geleidelijk (niet van de ene op de andere dag kunnen lopen)
bouwt verder op vorige - basis voor volgend
o leren stappen: eerst kruipen, evenwicht zoeken, rechtstaan, stappen
voortgang
o je ontwikkeling gaat steeds vooruit, als je iets geleerd hebt, heb je het geleerd,
gaat niet zomaar verloren of terugkomen (= levenslang proces)
Waarom is inzicht in de ontwikkeling nodig? in het onderwijs:
omgang met kinderen
o het is belangrijk om te weten wat kinderen aankunnen en wat er in hun hoofd
speelt (fantasie vb) Er is een groot verschil tussen een 6-jarige en 12-jarige ->
redelijk ruim -> belonen en straffen is hierbij belangrijk (duim, sticker, in de
hoek,...)
afwijkende ontwikkeling
o Je ziet sneller wanneer er iets mis is, wanneer er iets niet goed loopt of afwijkt
van anderen.
o vb. iemand die het bord niet goed kan zien -> geen goed zicht?
o we hebben dus een signaalfunctie als leerkracht: we moeten het signaleren,
geen diagnose stellen
o let wel op: sommige kinderen ontwikkelen niet op dezelfde manier of moment:
denk aan hetzelfde leerjaar, maar geboren zijn in januari of december
eigen levensloop
, o je leert jezelf ook beter kennen, niet alleen als leerkracht, maar ook als
persoon
1.3 Hoe ontstaat ontwikkeling?
-> Wordt de mens datgene wat de omgeving (vooral opvoeding) van hem maakt of
Ontwikkelt hij zich, ongeacht het soort milieu waarin hij terechtkomt, tot datgene dat latent
(nog niet zichtbaar) al vanaf het begin in hem aanwezig was?
1. Invloed van de natuur: nature
= eigenschappen die je reeds bij de geboorte hebt meegekregen
= erfelijkheidsfactoren bepalen de ontwikkeling
-> milieu kan hoogstens gunstige voorwaarden scheppen
Ontwikkeling wordt bepaalt door wat er vanaf de geboorte aanwezig is, gaat zich
automatisch ontwikkelen en komt vanzelf tot uiting.
Eigenschappen die je al bezit en van je geboorte hebt meegekregen:
manifest: direct observeerbaar
latent: nog onzichtbaar
2. Invloed van de omgeving: nurture
= de mens wordt bijna volledig bepaald door het milieu waarin hij opgroeit en door zijn
opvoeding
-> de omgeving oefent actief invloed uit op je ontwikkeling
Je ontwikkeling wordt hier hoofdzakelijk bepaald, wat er in je omgeving gebeurt, vooral door
opvoeding (aanleg heeft hier weinig mee te maken) -> je aanleg zet het enkel op gang
1) Invloed van zelfbepaling:
= de mens kan ook zelf omstandigheden scheppen
= de mens kan zelf (mede) richting geven aan de eigen ontwikkeling
= je eigen weg gaan (eigen doelen, mogelijkheden, keuzes, waarden)
De mens is meer dan een snijpunt van aanleg- en milieufactoren
Inbreng van de persoon zelf -> je kan zelf keuzes maken (vb. studiekeuze, kleding,...) Ook in
de stageklas - zelf kiezen of je rondgaat en kinderen helpt of liever achteraan blijft
(Zie oefeningen pp)
De gulden middenweg:
naast natuur en milieu is de zelfbepaling ook een belangrijke ontwikkelingsfactor
de drie factoren beïnvloeden elkaar (= dynamisch spel)
bepaalde factor kan op een bepaald moment een doorslaggevende invloed hebben
o de ene komt soms meer naar boven dan de andere
o vb. je bent ‘niet slim’, je ouders zeggen dat je bso moet volgen, maar je kiest
er toch voor om aso te volgen, want je wil graag advocaat worden
(zelfbepaling overheerst)
, Hoe met ontwikkeling omgaan:
Belangrijk voor leerkrachten: 2 vuistregels!
1. Werken in de zone van de naaste ontwikkeling
- Een uitdaging geven (omgeving)
- zone vinden, zodat we kansen kunnen creëren en het kind kan leren
2. Streven naar welbevinden en betrokkenheid
- zorgen voor een veilige omgeving voor lln (nurture)
- maar, de leerling bepaald nog steeds zelf waar ze voor openstaan en waarvoor
niet (zelfbepaling) vb. kiezen om niet mee te werken
1.4.: 6 Ontwikkelingsfasen:
1. ongeboren baby, pasgeborene
2. baby (0 - 1,5)
3. peuter (1,5 - 1)
4. kleuter (3 - 6)
5. lager schoolkind (6 - 12)
6. adolescentie (12 - 18/25)
1.5.: Ontwikkelingsdomeinen:
1. motorische ontwikkeling
2. perceptuele ontwikkeling
3. cognitieve ontwikkeling
4. spelontwikkeling
5. seksuele ontwikkeling
6. sociaal emotionele ontwikkeling
7. morele ontwikkeling
8. persoonlijkheidsontwikkeling
De motorische ontwikkeling:
De baby:
de eerste taal die een baby leert is beweging
een pasgeborene beweegt op basis van reflexen (hersenen zijn nog niet volgroeid) ->
kan zijn motoriek nog niet op een gecontroleerde wijze beheersen
= onwillekeurige, automatische reactie op een prikkel
primitieve (overleving) versus posturale (bewegingspatronen) reflexen
De meeste reflexen verdwijnen, omdat je moet leren om je
gedrag/bewegingen onder controle te krijgen (maar sommige zullen wel
blijven) -> primitieve reflexen worden afgeremd door posturale reflexen
(omdat het centraal zenuwstelsel begint te ontwikkelen). Het is belangrijk dat
deze reflexen verdwijnen, anders krijgt het kind geen controle over zijn
bewegingen
Posturale reflexen zijn ook reflexen, maar ze moeten vaak geoefend en herhaald worden.
(vb. evenwichtsreactie, steunreactie) -> stimuleren door baby’s veel te laten bewegen
Babyreflexen of babyreacties: (de vroedvrouw controleert deze om te zien of er geen
afwijkingen zijn)
grijpreflex
o vinger in de hand van de baby leggen, de baby sluit vanzelf zijn hand
zoekreflex