DIERHYGIENE
Dierenwelzijn: het fysieke en gevoelsmatige welzijn van dieren (gemeten adhv gedrag, fysiologie, levensduur en voortplanting).
Gezonde dieren zullen productiever zijn
Basisvoorwaarden voor dierenwelzijn: voldoende voedsel en drinkwater, geschikte beschutting, mogelijkheid om normaal
gedrag te vertonen, fysieke behandeling met een minimum aan pijn en ongemak, bescherming tegen letsels en ziekten
Dierhygiene: het onderdeel van de diergeneeskunde dat ervoor zorgt dat de kwaliteit van de omgeving waar het dier verblijft in
een goede staat is zodat de gezondheid van het dier gewaarborgd is
ALGEMENE INLEIDING
Autotroof: zelf voedend
Heterotroof: gastheer nodig voor voeding
Symbiont: werkt samen met een gastheer.
Gastheer heeft geen nadeel
Saprofyt: gastheer heeft geen voor of nadelen maar het
micro organisme heeft wel voordelen. Vaak is
gastheer doodmateriaal
Parasitair: profiteren en brengen schade aan
gastheer
Infectie: hoeft niet perse ziekte te betekenen
immuunrespons
Infectiedruk: hoe meer partikels virus hoe meer
kans op ziekte. Met dierhygiene wil je de
infectiedruk verlagen
Doel van pathogeen:
Zich in stand houden door kolonisatie van bepaalde ecologische niches, uitscheiding, overleving buiten gastheer, spreiding…
Intrede kan gebeuren via:
- Ademhaling: inhalatie van infectieuze
agentia. Oorzaken: aanwezigheid
infectieuze aerosol, slechte ventilatie
gecombineerd met overbevolking,
onderliggende predisponerende infecties
- Gastro-intestinaal: ingestie van
pathogenen. Oorzaken: contaminatie vd
omgeving met pathogenen die buiten de
gastheer kunnen overleven,
overbevolking, slechte reiniging en
desinfectie
- Huid. Oorzaken: wonen, insectenbeten,
dierbeten, aanwezigheid schurende planten, het scheren van schapen, gebruik van gecontamineerde naalden
- Reproductief systeem: SOAs en verticale transmissie. Oorzaken: AI
Kolonisatie vd gastheer zorgt voor het wel of niet veroorzaken van symptomen. Men kan ook al geïnfecteerd zijn zonder
symptomen te hebben (latente periode).
Latente dragers: na verdwijnen van symptomen nog pathogenen uitscheiden (salmonella)
, Incubatietijd: tijd tussen infectie en de ontwikkeling van klinische symptomen
Subklinische infectie:
Zorgt voor verspreiding van ziekte en economische verliezen. Want als er geen symptomen zijn betekent het niet dat er
geen infectie/ziekte aanwezig is.
Als een dier in een groep ziek wordt kan de infectiedruk zijn gestegen, het hoeft geen nieuwe ziekte te zijn.
Quarantaine: zieke dieren en nauwe contacten ervan + bij het introduceren van nieuwe dieren in een bestaand bedrijf
Je moet zowel klinische als subklinische infecties behandelen
Horizontaal: tussen dieren onderling
Verticaal: tussen moeder en jong
Verspreiding:
Aerosols of druppels, direct contact tussen
dieren, feco-oraal (uitscheiding),
geïnfecteerd materiaal, vectoren (insecten,
knaagdieren), water, seksueel, verticaal
(placenta, geboorte), iatrogeen (DA of
producten)
Weerstand aan de omgeving:
Biologische factoren: sporen (hoe meer weerstand hoe groter de kans is dat de infectie terugkomt (basilis, plasmidium)),
oöcysten (cryptosporidium), prionen (infectieuze eiwitten (gekke koeienziekte))
Zoötechnische factoren: overbezetting (meer risico op infectie), acclimatisatie (thermocomfort), niches met een bepaald
microklimaat (aanwezigheid. Warme mesthoop, daar overleven pathogenen beter in)
Het pathogeen
- Infectieuze dosis: hoeveel pathogenen zijn nodig om symptomen/ziekte te veroorzaken
- Het vrijkomen van toxines, residuen, gifstoffen
- Verspreiding (via voer, dragers, vectoren, …)
- Lokale kolonisatie vs systemische verspreiding
- Incubatieperiode, pathologie en uitscheiding
- Type immuniteit
- Virulentie: pathogenen die latente periodes kunnen veroorzaken (herpes, influenza, griepvirus)
- Species-specificiteit: verschillende gastheren infecteren in voordeliger
De R waarde voor pathogeen (secundaire infecties die geïnfecteerde individuen kunnen veroorzaken )
- R>1 virusinfectie breidt uit
- R<1 virus gaat weg
De omgeving:
- Groepsdensiteit (aantal dieren per oppervlakte)
- Huisvestingsfactoren: vochtigheid, temperatuur, licht, luchtkwaliteit (ventilatie), ondergrond/bevuiling
- Voeding en drinkwater
- Aanwezigheid vectoren (insecten, knaagdieren)
De gastheer
- Specifieke immuun responsen: vaccinatie, immuniteit
- Genetische achtergrond en gevoeligheid voor infecties:
meer maatregelen neonataal, specifieke maatregelen
bij bepaalde rassen
, - Perioden van (extra) stress: (her)groeperen, dracht, transport, leghennen in leg en in rui, leeftijdsgebonden perioden
van stress
Gastheerfactoren sturen merendeels het hygieneplan!!
Passieve immuniteit: verdwijnt langzaam
Immuno-tolerantie: in baarmoeder heeft jong zelf geen immuunsysteem. Moederdier zorgt voor Al voor pathogenen
Na de geboorte komt het jong in een omgeving vol pathogenen
Kolonisatie: microbiële van moederdier dus jong wordt beschermt tegen pathogenen
Het gaat mis bij bv root biggen: de kolonisatie loopt fout. Stafylokokken infectie. Hierbij ontstaan zwarte korsten, etter,
uitdrogen en sterven. Dit kan je voorkomen door hygiëne, moeder en jong ontwormen, ontluizen en wassen
Spenen: heel stressvol. Lactogene bescherming valt weg dus gevoelig aan infecties
Drachtige dieren moet je niet wisselen van bedrijf en je kan beter met oude dieren kweken want die hebben betere immuniteit
Controle – profylaxis:
= set van preventieve maatregels om dieren (en mensen) te beschermen tegen infectie en ziekte
- Specifiek: ziektebestrijdingsbeleid voor specifieke aandoeningen/pathogenen
o Verplicht: (inter)nationale ziektebestrijdingsmaatregelen (vaccineren, melden)
o Vrijwillig: bedrijfsspecifieke controleprogramma’s
- Algemeen: standaard hygiënische maatregelen tegen alle aandoeningen
o Toegang tot het bedrijf
o Verwerking van kadavers, mest
o Ongediertebestrijding (knaagdieren, insecten)
o Geboortehygiëne, melkhygiëne
o Isolatie van zieke dieren, quarantaine
o Voedsel/voerhygiëne, algemene dierverzorging
Controle – risicobeperking iatrogene overdracht
= verantwoordelijkheid van de behandelende veearts en dierverzorger
- Reiniging en desinfectie (handen, kledij, schoeisel (profielloos))
- Sterilisatie van instrumenten en materialen (spuiten, naalden, flessen)
- Correcte toediening van injecteerbare producten
- Voertuigen (banden en wielkassen kunnen vies zijn)