De pasgeborene
1- Vroedkundige begeleiding
1. Geboortebeleving
1.1 Geboortebeleving
- Pasgeborene staat centraal
- Geboorte = traumatisch gebeuren
2. Oriëntatie en definitie
2.1 de geboorte als crisis
- De geboorte is de eerste belangrijke crisis in het leven,
want op dat moment verandert het veilige intra-uterien
leven in een onzeker, bedreigend extra-uterien leven.
- De baarmoeder, die tijdens de zwangerschap een
zorgende, dragende en zachte functie had, verandert
tijdens de partus in een harde, afstotende en
contracterende spier.
- Verder ontstaat er ook een schril contrast tussen de
baarmoeder en de buitenwereld. Het is dan ook niet te
verwonderen dat de pasgeborene op dat moment stress
kan ondervinden.
De baarmoeder De buitenwereld
- zacht - hard
- warm - koud
- ritmisch - niet ritmisch
- gewichtloos - onderhevig aan
- terrein afbakenend zwaartekracht
- flexie-bevorderend - oneindig
- een schokdemper - grenzeloos
- een geluidsdemper - gevaarlijk
- licht-uitdovend - luidruchtig
- een weerstand tegen - verblindend
infecties - een bron van infectie
1
,2.2 de neonatale periode
Definitie:
De neonatale periode is de periode die aanvangt bij de
geboorte van de baby en die loopt tot en met de 28 ste dag, met
andere woorden van dag nul tot en met dag 28. Deze periode
gaat gepaard met veel veranderingsprocessen die de overgang
van het afhankelijke intra- uteriene leven naar het meer
onafhankelijke extra-uteriene leven mogelijk maakt.
Oriëntering
De eerste 15 tot 30 minuten na de geboorte is er sprake van
een periode waarin de neonaat een sterk reactief gedrag
vertoont. De neonaat is in deze fase alert; de hartslag is
versneld, de tonus is verhoogd, hij huilt krachtig en hij maakt
veel plotse lichaamsbewegingen.
Daarna ontstaat een fase, van een aantal uur, waarin de
neonaat rustiger en minder alert is. De spierspanning wordt
normaal en de hart- en ademhalingsfrequentie nemen een
beetje af. Ook roepen uitwendige stimuli minder reacties op.
Na ongeveer zes uur is het gedrag ‘genormaliseerd’ en de
eerste aanpassingen aan het extra-uteriene leven zijn voltooid.
De aanpassingsreacties van een neonaat werden door Desmond
et al. (1963) als volgt beschreven:
-
d
e
2
,reactie op de nieuwe prikkels in de extra-uteriene omgeving:
koude, lucht, geluid en licht
- het optreden van fysiologische veranderingen die
samenhangen met het wegvallen van de placentafunctie:
zuurstof (O2) – koolstofdioxide (CO2)
- het optreden van veranderingen doordat de organen van de
neonaat beginnen te functioneren. Zo zal:
▪decirculatieoverschakelenvanfoetalecirculatienaarvolwas
sencirculatie.
De hartslag daalt ook systematisch tot één jaar;
▪de longen de functie van de placenta moeten
overnemen;
▪de lever beginnen ontgiften, gal beginnen produceren,
bilirubine beginnen afbreken, vitamine K afhankelijke
stollingsfactoren beginnen produceren (protrombine,
stollingsfactoren VII, IX en X) en glucose beginnen
omzetten in
glycogeen;
▪de nieren beginnen te functioneren, te ontgiften. Deze
functie is echter een ruime tijd nog niet optimaal;
▪het beenmerg, wat betreft erytrocyten, de functie van de
lever moeten overnemen;
▪metaboolkortstondigeenlabieleglucoseencalciumstofwiss
elingoptreden.
- de ontwikkeling van een nieuw evenwicht gedurende de
eerste vier weken:
▪adaptatie leidt naar nieuw evenwicht = homeostase;
▪homeostase leidt naar een nieuw biologisch ritme =
homeokinese.
Uiteindelijk na tien dagen:
- hebben de ademhaling en de circulatie zich plus minus
volledig aangepast aan de nieuwe situatie;
- reageert de lichaamstemperatuur niet meer zo hevig op
veranderingen;
- functioneert de lever al zo goed dat de fysiologische
geelzucht (icterus neonatorum) is overwonnen;
- is de opname van voeding op peil gekomen;
- heeft de neonaat zijn geboortegewicht weer bereikt;
3
, - is de ontlasting normaal (meconium →
overgangsstoelgang → definitieve stoelgang);
- is de navelstreng afgevallen en ingedroogd.
Toch passen een aantal fysiologische processen zich
langzaam verder aan en het zal nog een tijd duren voordat
de aanpassing volledig kan genoemd worden.
3. Opvang van de neonaat
3.1 factoren die de conditie van de neonaat
beïnvloeden
1) Leeftijd van de moeder
2) gewicht van de moeder (obesitas is eventueel een
voorteken van diabetes mellitus)
3) kliniek: bloedgroepantagonisme, hypertensie, epilepsie,
enz.
4) infectieziekten (toxoplasmose, HIV, rubella,
cytomegalievirus, herpes, syfilis, enz.)
5) erfelijke ziekten (mucoviscidose, sikkelcelanemie, enz.)
6) medicatie tijdens de zwangerschap:
▪te vermijden: aspirine, slaapmiddelen, antibiotica,
thalidomide (bijvoorbeeld Softenon® eind jaren 1950)
▪ nodig: insuline, anti-epileptica (bijvoorbeeld Depakine ®)
▪ noodzakelijk: foliumzuur, ijzer, magnesiumsulfaat
7) drugsmisbruik
8) alcoholmisbruik
9) roken
10) stress
11) bestralingen
12) meerlingen
13) traumata
14) vermoedelijke bevallingsdatum
15) tijdstip van het breken van de vliezen
16) ligging van het kind
17) aspect van het vruchtwater
18) verloop van de arbeid
19) aard van de bevalling
20) verloop van de bevalling
21) gewicht en uitzicht placenta
4