NEDERLANDS: TEKSTCREATIE
HERHALING BA1
SAMENHANG
Cohesie: samenhang in de tekst, aanwijsbaar (signaalwoorden, etc.)
Coherentie: samenhang in het hoofd (1 idee)
Cohesie + coherentie = samenhang
SAMENHANG OP GRAMMATICAAL VLAK
Verwijswoorden (forische elementen)
- Anafoor: wat terugverwijst naar iets dat al gezegd is
- Katafoor: wat vooruitwijst naar iets dat nog moet komen
- Exofoor: wat naar buiten verwijst, naar iets dat er niet staat
Verwarring voorkomen
Gebruik van duidelijke verwijswoorden: geen ambiguïteit
SAMENHANG POP LEXICAAL VLAK
Herhaling
Synonymie
Hyponymie (ondergeschikt, bv. tafel is een hyponiem van meubel)
Hyperonymie (bovengeschikt, bv. meubel is een hyperoniem van tafel)
Antonymie
Conjunctie
Tussen 2 zinnen
1. Additie
Ik zit in de zetel en de hond ligt aan mijn voeten
2. Temporale relatie
Vooraleer je naar huis gaat, moet je nog eens dat liedje zingen
3. Causale relatie (reden of doel)
We organiseren een feest omdat ze geslaagd is
Andere vormen van causaal verband: bewijs, rechtvaardiging, verklaring, motivatie, toelichting
Signaalwoorden
Ook, bovendien, blijkbaar, trouwens, immers, echter, hoewel, etc.
Hieruit blijkt dat, in het bijzonder, zoals reeds gezegd, het probleem is dat, ten eerste, etc.
Aaneenschakeling, opsomming, toevoeging Toelichten
Reden, oorzaak Tegenstelling
Gevolgtrekking Toegeving
Samenvatting Vergelijking
1
, TEKSTSTRUCTUUR
Hoofdstuk – paragraaf – alinea
Paragraaf Gescheiden door witregel
Alinea Nieuwe gedachte door inspringing of zin aan lijn beginnen
Alinea’s
- Lengte: afhankelijk van de gedachte, niet minder dan 3, niet meer dan 10
- Meerdere gedachten in alinea: kondig dit aan in kernzin
- Kernzinnen: bouwen een redenering op en maken een tekst beter leesbaar
Eerste zin: aandacht trekken
Laatste zin: spanning opbouwen
INSTRUCTIEVE TEKSTEN
Voorbeelden: recept, bijsluiter, handleiding, etc.
Doel: gebruiker helpen bij het vlot en foutloos uitvoeren van een handleiding
Diversiteit: grote verscheidenheid aan producten en gebruikers
Er moeten verschillende keuzes gemaakt worden:
Gebruiker: beginner vs. expert
Vorm: tekstueel, visueel, mengvorm
o Visueel = taaloverschrijdend (je moet geen taal beheersen om dit te kunnen begrijpen)
Medium: online of op papier
FUNCTIES
Leerfunctie Uitleggen hoe je een taak of handleiding moet uitvoeren
Naslagfunctie Raadpleging bij problemen of minder routineuze handelingen (bv. als je
wasmachine kapot is)
Motiverende functie Hoe je een product correct moet gebruiken (bv. bijsluiter juiste dosis
Juridische functie Richtlijnen ontwikkeld door de overheid ter bescherming van de gebruiker en
producent (bv. richtlijnen voor productaansprakelijkheid van de EU)
DOELPUBLIEK
Onderscheiding op vlak van:
Voorkennis
Persoonlijke kenmerken (leeftijd, cultuur, etc.)
o Jong doelpubliek ≠ academisch taalgebruik
o Onbekend doelpubliek = guldenmiddenweg (dit is vaak het geval)
Leesomgeving
BASISPRINCIPES
Relevantie: een instructie bevat uitsluitend relevante informatie
Volledigheid: een instructie kan verschillende onderdelen hebben
o Recept: ingrediënten, werkwijze
Duidelijkheid: afstemming op de gebruiker
2