LEERSTOORNISSEN
1 LEERPROBLEMEN VS. LEERSTOORNISSEN
1.1 LEERPROBLEMEN
Omschrijving: problemen die personen ondervinden bij het leren van cognitieve schoolse vaardigheden
o We beperken ons tot wat je op school leert, dit is een versmalling van wat mensen verstaan onder
‘leren’ (je kan bv. ook leren autorijden, fietsen,…)
Lezen
Spellen
Rekenen
o Als we het hebben over leerproblemen, hebben we het niet over gedragsstoornissen, taalproblemen,
motorische stoornissen, etc.
ADHD, dyspraxie, dysfasie, … zijn dus geen leerproblemen/-stoornissen
Dyspraxie = motorische stoornis, kan zich uiten in bv. onregelmatig schrijven
Dysfasie = taalontwikkelingsstoornis, te maken met spreken
WANNEER SPREKEN WE OVER EEN PROBLEEM EN WANNEER OVER EEN STOORNIS?
Kan je vatten aan de hand van dit schema.
Leren komt altijd tot stand in interactie tussen omgeving en individu
o Omgeving stimuleert om bepaalde dingen te leren en zo leer je je zo goed mogelijk
aanpassen/afstemmen aan de omgeving waarin je leeft
Probleem: mismatch tussen wat omgeving vraagt en wat je zelf als vaardigheden ontwikkelt
1
,Kijken waar de mismatch vandaan komt!
1. OMGEVING BIEDT TEKORTEN VOOR HET LEREN OF DE EISEN ZIJN TE HOOG
Brede leeromgeving = alles wat verder af zit in de context, het milieu waarbinnen een individu zich begeeft (bv.
thuismilieu, cultuur, gezinsfactoren)
o Thuismilieu kan verschillen afhankelijk van welke stimulansen worden geboden
o Bv. als je als meisje geboren wordt in Afghanistan dan is je leeromgeving helemaal anders dan dat je
hier geboren zou worden
Enge leeromgeving = plaats waarin je iets bepaald wil of moet leren, de plaats waarin je iets aanleert, omgeving
waar leren actief en expliciet gestimuleerd wordt (bv. klas, school, leerkracht, gebruikte methode)
Zelfs in enge leeromgeving en met eindtermen is veel variatie mogelijk
o Bv. een kind in een methodeschool leert op een andere manier of leert andere dingen dan een kind in
een klassiek schoolsysteem
o Bv. leerkracht is langdurig afwezig in 1 e leerjaar: dit zal ongetwijfeld impact hebben op het leertraject (+
verschillend per individu: kan voor sommigen een echt probleem vormen of aanzet zijn voor
leerachterstand)
o Bv. een kind dat gepest wordt en continu alert en gespannen is: door de omgeving gaat het kind minder
aandachtig zijn voor de leerstof die wordt aangeboden
2. INDIVIDU: FACTOREN IN HET ZELF
Er moet een match zijn tussen de leeromgeving en de persoon in kwestie
Algemene mogelijkheden en beperkingen = kenmerken van een kind die op vele vormen van leren een impact
hebben
o Bv. algemene intelligentie: vele vormen van leren zullen moeilijker verlopen met een lager IQ
o Bv. kind met sensorisch probleem dat nog niet ontdekt of tijdelijk is: zou kunnen leiden tot verminderd
leren (bv. gehoorverlies, veel oorontstekingen,…)
Specifieke mogelijkheden en beperkingen = hele specifieke cognitieve vaardigheden die op 1 aspect van leren
een invloed kunnen zijn, maar daarom niet op alle leerprocessen dit is waar we op gaan inzoomen! Als er op
dit niveau iets mis is, kan er sprake zijn van een leerstoornis
o Bv. kinderen die problemen hebben met fonologische verwerking: problemen met lezen of spellen
o Bv. problemen met ‘number sense’ (getal gevoeligheid): ontwikkelen mogelijks dyscalculie later
Primaire leerproblemen of leerstoornissen: enkel te maken met specifieke mogelijkheden en beperkingen ↔
secundaire leerproblemen: als de oorzaak van dat leren ergens anders ligt (in algemeen aspect of in de omgeving)
1.2 CRITERIA TER DEFINITIE VAN LEERSTOORNIS
1.2.1 HUIDIGE BENADERING
Criteria die we op dit moment hanteren om te spreken over een leerstoornis:
Combinatie van 3 criteria
o Achterstandscriterium
Moeten samen vervuld zijn voor we iemand het label
o Hardnekkigheidscriterium van leerstoornis mogen toekennen.
o Exclusiviteitscriterium
ACHTERSTANDSCRITERIUM
KERN: Er zijn duidelijke problemen bij het verwerven van een specifieke schoolse of cognitieve vaardigheid
We doen een objectieve vaststelling van dat er een probleem/achterstand genormeerde toets afnemen
2
, o Adequate vergelijkingsgroep: leeftijd en scholing
o Probleem van de cut-off
Verschillende auteurs leggen dat niet altijd op dezelfde plek
Percentielen
Streng: percentiel 3, bij de 3% zwakste spreken we over een ernstige achterstand
Vlaanderen en Nederland: percentiel 10, je bent dan bij de 10% zwakste
Anderen: argumenteren dan percentiel 15 en 16 ook nog oké zijn om over ernstige
achterstand te spreken
Z-score > -2 / -1,5 / - 1
Minimaal een z-score van – 1
Meestal gekozen voor een z-score van - 1,5 of 2 voor wie streng is
Beschrijvende niveau (de schoolse vaardigheid)
o Er zijn landen waar men zegt dat het over lezen, spellen of rekenen moet gaan dat niet goed gaat en dus
moet het een leestest bv. zijn die je afneemt
o Vaardigheid testen we op het gedragsniveau, op hetgeen dat je ziet en moet kunnen op school
o Ernstige achterstand bij de automatisering van specifieke basisvaardigheden: lezen / spellen / rekenen
Verklarende niveau (de cognitieve vaardigheid)
o Anderen zeggen dat er veel onderzoek is gedaan over leerstoornissen en dat we al een idee hebben van
cognitieve vaardigheden die op een basaler niveau zitten en ten grondslag liggen aan die leerstoornis
o Er zijn problemen met de specifieke cognitieve vaardigheid die als oorzaak wordt verondersteld
Bv. Fonologische vaardigheid bij dyslexie
Als we willen weten of er sprake is van dyslexie, gaan we een test afnemen die
fonologische vaardigheden meten
Bv. Hoeveelheidrepresentatie bij dyscalculie
DUS we moeten een achterstand vaststellen om over een leerstoornis te spreken, maar er is discussie over waarop die
achterstand dan moet zijn wij houden het op het beschrijvende niveau en zeggen dat je die achterstand moet meten
op de schoolse vaardigheid.
HARDNEKKIGHEIDSCRITERIUM
We hebben vastgesteld dat een achterstand is.
KERN: De problemen blijven bestaan ook wanneer voorzien wordt in adequate remediërende instructie en
oefening
o Het blijft duren ondanks extra inspanningen om die achterstand in te halen
o “Respons op Instructie” (RTI) modellen
2 metingen: prémeting interventie/remediëring kijken of er een inhaalbeweging zichtbaar
is
Vereist een adequate en systematische aanpak:
Basisdidactiek: goede methode gebruik in de klas
Differentiatie: je verwacht dat de klasleerkracht opmerkt dat er leerlingen zijn die niet
goed vooruitgaan en dat die gaat differentiëren (in een groepje extra oefening
aanbieden)
Individuele leerhulp: teruggaan naar de ontwikkeling van die vaardigheid tot het punt
waar het kind dat wel kan en van daaruit stapsgewijs opbouwen (remediering)
Vereist meerdere betrouwbare metingen (met daartussen een systematische remediering)
o Wanneer is een probleem onvoldoende vooruitgegaan?
Als er geen spraak is van een duidelijke inhaalbeweging
Momenteel is er nog geen kwantitatief criterium voor wanneer er een inhaalbeweging is
3
, GRAFIEK (POWERPOINT)
Middelste groene strook = vooruitgang van de gemiddelde leerling op schoolse vaardigheden vanaf 1 ste leerjaar
tot 4de leerjaar
Donkergroene balk: waar de gemiddelde groep zit
Lichtgroene: zijn nog altijd oké, sommigen zijn sterker en sommigen zijn zwakker maar ze gaan nog steeds
samen vooruit
Lichtste groen: echte goede en echt zwakke lln.
Rode lijnen zijn kinderen die op het einde van het 1 ste leerjaar een vaardigheidsscore hebben rond de 100, we
doen dan aan individuele remediering
o Kind 1 (onderste): stagneert, gaat ongeveer niet vooruit
o Kind 2 (middelste): gaat vooruit zoals al de rest, maar is geen inhaalbeweging want het is niet steiler dan
de groene balken
o Kind 3 (bovenste): hier is een inhaalbeweging gebeurd want zat eerst bij de zwakste groep en zit nu
bijna in de gemiddelde groep
Inhaalbeweging is relatief: ten aanzien van hoe de middenmoot vooruitgaat, gaat die een beetje
meer vooruit (!)
EXCLUSIVITEITSCRITERIUM
Ja op de 1ste 2 criteria? Goed kijken of er geen andere verklaring kan gevonden worden voor dat ernstige en
hardnekkige probleem.
KERN: Andere oorzaken moeten uitgesloten worden
o Enge interpretatie (voorheen)
Als er andere problemen aanwezig zijn, is er geen sprake van een leerstoornis
o Ruime interpretatie (voorkeur!)
Andere problemen mogen de vastgestelde hardnekkige achterstand niet volledig verklaren
Er mogen andere zaken zijn die niet optimaal zijn, maar die mogen de vastgestelde hardnekkige
achterstand niet volledig verklaren
Vaststellen van comorbiditeiten: we zien dat kinderen met een leerstoornis een verhoogde kans
hebben om ook een concentratiestoornis te hebben (dus er is meer kans om beiden te hebben,
dan dat je maar 1 van de 2 hebt) dus belangrijk dat we de ruime interpretatie gebruiken en
niet de enge
Welke problemen?
o In de omgeving – in het individu
Bv. onderwijs optimaal verlopen of was er een nieuwe leerkracht die de klas niet in de hand
had? Dan kan het zijn dat de instructie ondermaats geweest is en moeten we niet direct aan
leerstoornis gaan denken
Bv. zaken in de thuiscontext die het leren beïnvloeden
Bv. kind dat niet goed ziet of hoort zal ook ondermaats presteren op de normtoets, ligt dan niet
aan een leerstoornis
o Verstandelijke beperking?: zal wellicht ook problemen hebben met die vaardigheden, maar is niet nog
een leerstoornis dat erbij komt
4