Geschiedenis van de Middeleeuwen
I. Van Romeinse provincies naar ‘barbaarse’ koninkrijken
1. De transformatie van het Rijk
• Idee dat Romeinse Rijk viel niet te vinden in ME-se of laatantieke bronnen
• Edward Gibbon: ‘The Decline and Fall of the Roman Empire’ (eind 18e E)
o Zijn theorie: ‘verval’ v/h Romeinse Rijk leidde tot de ‘catastrofe’ waarbij
invallers de Romeinse cultuur & orde vernietigen
o Nu (historici): liever een langzame transformatie v/h imperium met verschillende
‘keerpunten’ (≠ één moment vast te pinnen)
▪ 235: moord op Severus Alexander & begin derde-eeuwse crisis
▪ 313: Edict van Milaan → Christelijke dominantie
▪ 388: terugtrekking imperiale autoriteiten uit N-Gallië & Brittanië
▪ 410: plundering v Rome door Visigoten
▪ 476: afzetting laatste westelijke keizer door Odoaker
▪ Contrarevisionistische strekking: houdt vast aan catastrofemodel
⧫ Argument: contrast Europese kaart 300 & 526
− 300: Imperium reikte van Brittanië (limes Antonius Pius) tot Sahara
en van Donau & Rijn tot Eufraat
− 526: westen nu lappendeken van koninkrijken
⧫ Ook qua materiële cultuur W achteruitgang vanaf 5e-6e eeuw
• Romeins Imperium: incorporeerde de diverse culturen v Europa & Midden-Oosten in
uniform bestuurssysteem → organisatie via steden & hiërarchisch opgedeeld in
provincies, diocesen & prefecturen
1.1. Politieke en militaire transformatie
1.1.0. Vroege keizertijd (27 – 235)
• Interne stabiliteit
o Geoliede, kleine en efficiënte keizerlijke bureaucratie
o Paleiscoups (bv. Nero in 1e E) ontwrichtten systeem nooit structureel
o Succesvolle dynastieën (bv. de Antonijnen)
o Vlotte successieregeling in 2e E via adoptiekeizers (= keizers adopteerden
opvolger & stoomden hen klaar)
• Externe stabiliteit
o Oorlog vooral aan verre grenzen (expansie-oorlogen)
o Hoogtepunt expansie (117) onder Trajanus
o Geen dreiging vanuit oosten (Parten: wankelende dynastie)
1.1.1. De derde-eeuwse crisis (235 – 284)
• 235 ➔ Alexander Severus vermoord = beginpunt derde-eeuwse imperiale crisis
(= construct uitgevonden door latere historici)
• Interne instabiliteit
o Continue machtswissels: troonstrijd (26 keizers in 50j)
o ‘Soldatenkeizers’ uitgeroepen door eigen legioenen in provincies
▪ Macht berustte op vermogen rivalen uit te schakelen (i.p.v. civiele opleiding
in keizertijd)
▪ Romeinse legers tegen elkaar
▪ Versterkt door uitbreiding leger (bv. onder Marcus Aurelius)
1
,• Externe instabiliteit
o Burgeroorlogen door troonstrijd → negatief effect op grensverdediging
o ‘Barbaarse’ invallen (raids, piraterij en plundertochten) vooral in Gallië &
Balkan door o.a. Goten en Alemannen
o Druk op oostelijke genzen: dreiging Perzië onder Sassanidendynastie in 244-
260
▪ In 260 nam Shapur I keizer Valerianus zelfs gevangen in Edessa
1.1.2. Diocletianus en Constantijn (284 – 337)
• Toch tijdens imperiale crisis ook succesvolle keizers (Aurelianus & Probus)
• Diocletianus I (r. 284 – 305) = soldatenkeizer
o Grootschalige bestuurlijke hervormingen:
▪ Tetrarchie (heerschappij van 4): 2 augusti (keizers, 1 vr W & 1 vr O) + 2
caesares (junior-keizers, opvolgers v augusti)
▪ Doel: hechter patronagenetwerk voor provinciale elites (keizers meer
bereikbaar voor provinciale adel = gunsten vr hen)
▪ Opdeling: 4 prefecturen, onderverdeeld in diocesen, in provincies
→ Elke prefectuur had eigen hoofdstad & leger
1) Prefectuur v Gallië & Brittanië: hoofdstad Trier
2) Prefectuur v O-Middellandse-zeegebied: hoofdstad Nicomedië
3) Prefectuur v Balkan & Donauprovincoes: hoofstad Sirmium
4) Prefectuur v Spanje, Italië & N-Afrika: hoofdstad Milaan
→ Rome niet langer middelpunt v RR: andere steden beter gelegen
want sneller ingrijpen bij problemen aan grenzen
o Belastingsverhoging voor grensbewaking (→ uitbreiding leger & soldij!)
o Sterke theocratische impuls keizerschap
▪ Vergoddelijking keizer, uitbreiding ceremonieel
▪ Meer geworteld in oostelijke traditie (caesaropapisme)
➔ Christenvervolgingen (christendom zou macht keizer aantasten)
• Constantijn I de Grote (r. 306 – 337)
o Stichting nieuwe hoofdstad: Constantinopel (i.p.v. Rome, zelfde reden)
▪ Strategische locatie (Bosporus) tss Balkan & Klein-Azië
▪ Gaandeweg: minder contacten met westen, groeiden uiteen
⧫ Dankzij: nieuwe hoofdstad, politieke, socio-economische (O veel rijker) &
religieuze verschillen (O christelijker dan W)
o Promotie christendom
▪ 313: Edict van Milaan: religio licita → algemene religieuze tolerantie,
keizers profileren zich steeds meer als christelijke figuren
▪ 325: voorzitter Concilie van Nicea ivm doctrinair geschil (arianisme)
⧫ Arianen vonden dat Jezus schepping was van God
⧫ Besluit: christus is god én mens → arianisme wordt verketterd
− Drie-eenheid (vader, zoon, heilige geest) werd officiële doctrine
christendom
− Sleutelmoment geschiedenis RR & kerk: wereldlijke heersers
interveniëren in aangelegenheden christendom
▪ Geleidelijke christianisatie & vanaf 380 christianisme staatsgodsdienst
onder Theodosius I de Grote (vanaf nu heidenen vervolgd)
1.1.3. Het einde van het westelijk keizerschap – Laatantieke Rijk (337 – 476)
• Interne instabiliteit
o Tetrarchie raakte in onbruik onder Constantijn (stichtte dynastie om successies goed
te laten verlopen & zette familieleden op posities)
2
, ▪ Macht bleef afhankelijk van steun leger (zoals in 3e E) → burgeroorlogen
tss troonpretendenten na dood van Constantijn
o Door dalende demografische trend in 4e eeuw verliep rekrutering moeizaam →
nood aan (barbaarse) krijgers (vochten tegen ‘barbaren’ & Romeinse
troonpretendenten)
▪ Ook steun door barbaarse generaals (magister militium) die makkelijk
barbaren konden rekruteren en niet werden gezien als dreiging omdat ze
geen keizer konden worden
⧫ Hadden wel degelijk invloed en gingen steeds vaker effectieve macht
uitoefenen in westelijke RR:
− Abrogast (Frank), installeerde keizer Eugenius (392)
− Stilicho (Vandaal), domineerde regering v Honorius
− Ricimer (Sueef, Visigoot), executeerde keizer Maiorianus (461)
▪ Door dodelijke burgeroorlogen tegen eind 4e eeuw nog meer nood aan
rekruten & gebied onder imperiale controle gekrompen → keizers nog
meer afhankelijk van magister militia & hielden zich minder persoonlijk
bezig met militaire zaken en gingen in Italië resideren
o Barbaarse generaals gingen als “schaduwkeizers” regeren in onderhandeling met
senaat: keizer afhankelijk van aristocratie die barbaarse leiders mobiliseert
▪ Hielden bestuurlijke instellingen wel in stand, maar uitgeholde keizerschap
diende voor legitimatie acties
▪ Keizer hield hof in Ravenna & generaals concentreerden op zich provincies
→ keizerlijke hof dus niet langer belangrijkste politieke centrum
o 476: Odoaker zet Romulus Augustulus af en benoemt geen nieuwe westelijke
keizer
▪ Keizers afzetten gebeurde vaak, nieuw: geen nieuwe benoemd achteraf
▪ Odoaker bleef wel opereren in imperiale ambtenarij (onderhandelde nog
met senaat) & kreeg titel ‘patriciër’ → continuïteit!
▪ Niet echt een breuk, maar stap in langzame transformatie West-RR
▪ Pas in 800 zou Karel de Grote zichzelf weer tot “keizer” laten kronen
• Externe instabiliteit
o Door interne instabiliteit & troonstrijd → grensverdediging verzwakt
▪ Zeker in jaren 380/390: sterke troonstrijd tss Theodosius & enkele keizers
in westen → legers kleiner doordat legers uit Gallië & Brittanië ingezet
werden in troonstrijd → G & B zwakker vr invallers
o Druk van barbaarse volkeren aan Donau, Rijn en limes Brittanië
▪ Romeinse elites deden beroep op barbaarse leiders om hen te verdedigen
→ imperiale autoriteit verloor aan directe controle
o In 454: enkel Italië, deel Hispanië & Zuid-Gallië onder West-Romeinse Rijk
(controle hier ook vooral door barbaren)
1.2. Bestuurlijke ontwikkelingen
1.2.1. Tijdens de vroege keizertijd (27 – 235)
• Productieve wisselwerking tussen:
o Centrum: imperiale ambtenarij
▪ Zeer kleine, geoliede bureaucratie met prefecten
⧫ Prefecten (praefecti): keizerlijke ambtenaren, vaak van niet-senatoriale
klasse die instonden voor dagdagelijks bestuur (aanvoer legioenen,
bestuur provincies, graantoevoer,…)
▪ Senatoren verliezen gaandeweg invloed
⧫ Kregen ceremoniële, adviserende rol
3
, ▪ Focus op Rome & Italië
o Provincie: competitie lokale elites (voornamelijk in steden)
▪ Lokale grootgrondbezitters aangemoedigd te engageren in lokale senaat
(curia)
⧫ Concentratie i/d steden: elke stad eigen senaat
▪ Velen v hen werden curiales (leden v/d curia): civiele ambtenaren
⧫ Belangrijkste taak: belastingsinning op het platteland
⧫ Wedijveren om publieke ambten, dit via o.a. financiering festiviteiten &
bouwwerken (amfitheaters, tempels…) met eigen, private middelen
▪ Productieve competitie w gedreven door 2 ambities lokale elites:
⧫ Romeinse burgerrecht verwerven
⧫ Opklimmen tot de imperiale ambtenarij
1.2.2. Tijdens de derde-eeuwse crisis (235 – 284)
• Verschuiving in bureaucratie van centralistisch systeem naar provinciaal gefocust
systeem
• Centrum: imperiale bureaucratie breidt uit
o Inmiddels gigantisch bureaucratisch apparaat dat zich mengde in prov.
▪ Imperiale ambtenaren hadden minder banden met lokale gemeenschap +
meer gedreven door eigenbelang & carrière
o Focus nu ook naar provincies (afvaardiging keizer)
• Provincie: minder participatie lokale elites (negatieve impact)
o Romeins burgerschap nu verleend aan hele Rijk (vanaf 212 door keizer
Caracalla) met de Antoniniaanse constitutie
▪ Elke vrije burger in RR kreeg het romeinse burgerschap
▪ Was dus niet meer iets waar lokale elites naartoe konden streven door
publieke investeringen te doen → investeerden minder → publieke leven
verarmde
o Carrière als curiales minder aantrekkelijk
▪ Te zware druk op curiales door hoge belastingsquota
⧫ Moesten bijbetalen uit eigen zak wanneer ze niet toekwamen
▪ Andere opties: opklimmen naar imperiale bureaucratie & leger (waren
sterk uitgebreid, veel opties) of Kerk (nog niet legitiem maar breidde uit,
konden bv. bisschop worden)
o Meer cliëntilisme/patronage (= zaken verlenen o.b.v. persoonlijke relaties) &
minder private investeringen in publieke leven
▪ Focus op privéleven: elites trekken zich terug in villae op platteland
▪ Civiel leven verarmde (minder nieuwbouw, meer herstel gebouwen)
Verdere ‘provincialisering’ van de adel (= idee dat lokale elites zich niet
langer engageren in civiele leven van steden, maar steeds meer gebonden zijn
door systeem van patronage):
▪ Verval van idee Romeinse participatie, burgerschap
▪ Imperiale patronagesysteem niet langer aantrekkelijk voor provinciale elites
& raakt in verval vanaf 5e eeuw,
⧫ Systeem kan niet meer functioneren doordat het aan invloed verliest
(o.a. doordat RR zich terugtrekt uit bepaalde provincies & daar de
directe controle verliezen)
▪ Opkomst lokale machthebbers buiten Romeinse structuren: duces, comes,
episcopi (bisschoppen) → andere functies uitoefenen dan Romeinse
magistratuur
▪
4