Samenvatting
Samenvatting Cursus, Slides en Notities Van Plant Tot Geneesmiddel (J000486A, Ugent, 2022)
49 keer bekeken
1 keer verkocht
Dit document is een samenvatting van de cursus, de slides en eigen notities bij het vak Van Plant tot Geneesmiddel. Delen die in de les aangegeven werden als niet te kennen zijn weggelaten. Alle extra relevante info uit de lessen is toegevoegd. Gegeven in schooljaar door L. Pieters. Ik behaalde 19...
[Meer zien]
Voorbeeld 4 van de 75 pagina's
Geupload op
27 december 2022
Aantal pagina's
75
Geschreven in
2022/2023
Type
Samenvatting
Door: louisawallays • 10 maanden geleden
Door: studentje789 • 10 maanden geleden
hoi, zou je kunnen toelichten waarom de samenvatting niet goed scoort voor jou? Ik zelf haalde 19/20 ermee.
€6,99
100% tevredenheidsgarantie
Direct beschikbaar na betaling
Zowel online als in PDF
Je zit nergens aan vast
Van
plant
tot
geneesmiddel
1 Inleiding:
de
plantenwereld
als
bron
van
geneesmiddelen
1.1 Het
prille
begin
Ø 1ste
gnm:
meestal
plantaardige
oorsprong
o op
empirische
basis
–
trial
and
error
Ø oudste
info
over
planten
als
gnm
o Mesopotamië:
3000
vC
§ Sumeriërs
/
Akkadiërs
o Egypte:
1550
vC
§ Ebers
Papyrus
(110
pagina’s)
o Griekenland:
§ Hippocrates
=
“Vader
van
de
Geneeskunde”
(400
vC)
• ziekte
heeft
natuurlijke
ipv
bovennatuurlijke
oorzaken
(‘straf
goden’)
§ Vienna
Dioscorides
(6de
eeuw)
• “De
Materia
Medica”
=
‘alle
kennis
over
gnm’
(Latijnse
vertaling)
• 600
medicinale
planten
• gebruikt
tot
ver
in
Middeleeuwen
o Europa:
§ Rembert
Dodoens
van
Mechelen
(1554)
• Cruydt
boek
(in
Nederlands)
kina
bast
morfine
uit
opium
§ ontdekkingsreizen
(16de
–
17de
eeuw)
• veel
nieuwe
planten
bv.
kina
bast
uit
Zuid-‐Amerika
§ van
botanische
nr
chemische
discipline
(begin
19de
eeuw)
• Sertürner:
isolatie
morfine
uit
opium
(1803)
• Seydler:
“farmacognosie”
(1815)
• Pelletier
en
Caventou:
isolatie
van
kinine
uit
kina
bast
(1820)
(standbeeld
in
Parijs)
1.2 Begrippen
Ø farmacognosie
=
geneesmiddelen
–
kennis
o behandelt
natuurproducten,
gebruikt
als
gnm,
voor
productie
van
gnm,
en
voor
onderzoek
naar
nieuwe
gnm
Ø natuurproduct
o volledig
organisme
(plant,
dier,
micro-‐organisme)
• dier
=
zeldzaam,
grotendeels
verdwenen
• micro-‐organismen
=
bv.
probiotica
om
darmflora
te
herstellen
§ geheel
of
deel
(wortel,
bladeren,
...
of
dierlijk
orgaan)
• dierlijk
orgaan
=
bv.
hypofyse
poeder
als
bron
van
eiwithormonen
• nu
verdwenen
§ als
zodanig
(vers)
of
verwerkt
(meestal
gedroogd:
“drogerij”)
o extracten
o zuivere
(geïsoleerde)
producten
Ø fytochemie
=
chemie
vd
plantenstoffen
Ø (fytotherapie
=
gebruik
van
plantenpreparaten
owv
hun
geneeskrachtige
werking)
,1.3 Moderne
geneesmiddelen
Ø synthetische
geneesmiddelen
o medicinale
chemie
o oudste
synthetische
gnm:
aspirine
=
acetylsalicylzuur
§ gebaseerd
op
natuurlijke
precursor
nl.
salicylzuur
omgezet
ik
salicylderivaat
Ø producten
van
microbiële
oorsprong
o antibiotica
(penicilline
=
antibioticum
afkomstig
uit
schimmel
–
WO
II)
Ø “biologicals”
=
biotechnologisch
geproduceerde
geneesmiddelen
o complexe
eiwitten
bv.
hormonen
(insuline),
cytokines
(=ontstekingsmediatoren,
antilichamen,
...
§ vroeger
insuline
van
dierlijke
oorsprong
(varken
of
runder)
o farmaceutische
biotechnologie
Ø natuurproducten
o zuivere
natuurstoffen
o plantaardige
preparaten
/
fytotherapeutica
1.4 Ethnofarmacologie
Ø ethnofarmacologie
=
studie
gnm
gebruikt
in
volksgeneeskunde
of
traditionele
geneeskunde
o TCM
–
Traditional
Chinese
Medicine
§ traditionele
chinese
kruidengeneeskunde
o Ayurveda
§ traditionele
geneeskunde
van
Indiase
subcontinent
(filosofisch)
o Unani
§ Perzisch-‐Arabische
traditionele
geneeskunde
o Afrika
/
Zuid-‐Amerika:
mondelinge
overlevering
§ minder
gestructureerde
systemen
1.5 Drogerij
Ø ruw
plantaardig
materiaal
(gedroogd)
=
de
“drogerij”
o als
zodanig
gebruiken
o als
uitgangspunt
voor
bereiding
(thee,
droog
extract,
...)
o om
zuivere
producten
(gnm)
te
isoleren
Ø kwaliteitscriteria
voor
drogerijen
o beschreven
in
monografieën
vd
(Europese:
in
ENG)
Farmacopee
(ook
zuivere,
synth.
gnm
&
biologicals
staan
erin)
§ bv.
Belladonna
blad
/
Belladonna
leaf
/
Belladonnae
folium
(universele
wetenschappelijk
taal
=
Latijn)
1.5.1 (Latijnse
begrippen
gebruikt
in
Farmacopee)
Aetheroleum
vluchtige
olie
Oleum
olie
Flos
bloem
Balsamum
balsem
Pericarpium
vruchtomhulsel
Folium
blad
Bulbus
bol
(bv.
ajuin)
Radix
wortel
Rhizoma
wortelstok
Cortex
bast
Resina
hars
Semen
zaad
Fructus
vrucht
Tuber
knol
(onderaards
orgaan,
Herba
kruid
(alle
bovengrondse
bv.
aardappel)
delen)
1.5.2 Monografie
Ø definitie:
oorsprong,
belangrijkste
vereiste
vr
inhoudsstoffen
Ø karakter:
organoleptische
eigenschappen
o bv.
kleur,
geur,
smaak
Ø identificatie:
macroscopisch/microscopisch/kleurreacties/dunne
laag
chromatografie
Ø testen:
zuiverheid
, Ø bepalingen:
gehaltebepaling
(kwantitatieve
bepalingen)
o concentratie
aan
actieve
componenten
dmv
geschikte
analytische
methode
Ø (instructies
voor
bewaring)
o ruwe
drogen:
stockage
afgesloten
containers
afgeschermd
van
vocht,
lucht
Ø verzamelen
in
het
wild/cultivatie
o cultivatie
à
voorkeur:
verzekerde
productie,
beter
gecontroleerde
omstandigheden
Ø verwisselingen/vervalsingen
o accidenteel
toevoegen
van
waardeloos
surrogaat
o opzettelijk
toevoegen
van
minderwaardig
goedkoper
materiaal
o vervalsen
droge
dr
gebruik
totaal
verschillend
product
1.5.3 Chromatografie
Ø uitgevoerd
op
poreus
dragermateriaal
o tvg
met
(droge)
spons:
spons
met
één
kant
in
(bodempje)
water
à
spons
zuigt
op
§ “spons”
bv.
silica-‐gel
(SiO2)
§ vloeistof
=
mengsel
organische
oplosmiddelen
bv.
chloroform/methanol
Ø chemische
stoffen
(bv.
inhoudsstoffen
plantenextract)
à
als
vloeistof
(mobiele
fase)
dr
“spons”
(silica-‐gel)
(“stationaire
fase”)
opgezogen
o in
min
of
meerdere
mate
opgezogen
à
afh.
van
adsorbatie
van
polariteit
(wateroplosbaarheid)
dr
spons
o daardoor
van
elkaar
gescheiden:
volgens
polariteit
minder
of
meer
meegesleurd
o verschillende
kleur
à
gekleurde
zones
gemakkelijk
onderscheiden
§ “chromatografie”
=
schrijven
met
kleuren
Ø kolom-‐chromatografie
=
drager
(silica-‐gel)
in
glazen
kolom
stoppen
+
vloeistof
van
boven
nr
onder
doorlopen
(oiv
zwaartekracht)
dunne
laag
chromatografie
1.5.4 Plantaardige
bereidingen
Ø extractie-‐methoden
=
inhoudsstoffen
extraheren
met
solvent
(water
of
organisch)
o maceratie
=
fijn
gesneden
plantenmateriaal
laten
trekken
in
solvent
o percolatie
=
solvent
dr
plantenmateriaal
laten
lopen
(bv.
koffie
zetten)
o infusie
=
kokend
water
op
planten-‐materiaal
gieten
(bv.
thee
zetten)
o decoct
=
plantenmateriaal
opkoken
met
water
(afkooksel)
Ø materiaal
concentreren
=
solvent
verwijderen
(afdampen)
onder
↓druk
(Rotavapor)
o waterige
extract
in
kolf
brengen
à
in
warm
waterbad
gedompeld
à
materiaal
laten
draaien
à
vacuüm
gezogen
à
oplosmiddel
verdampt
à
droge
materiaal
blijft
over
Ø drogen:
o droogoven
bij
60
–
80
°C
(hoge
T
niet
zo
goed)
lyofilisatie
o sproeidrogen
=
vernevelen
met
warme
lucht
o vriesdrogen
(lyofilisatie)
=
vooral
bij
biologicals
gebruikt
§ bevroren
materiaal
(waterig
extract)
in
vacuüm
à
watermoleculen
sublimeren
(vast
nr
gasvormig)
afdampen
+
rotavapor
, Ø extracten:
o extracta
fluida
=
vloeibare
extracten
§ tinctuur
=
vloeibaar
extract
met
alcohol(ethanol)/water
in
variabele
%
o extracta
spissa
=
zachte
extracten
(15-‐25%
residueel
water)
o extracta
sicca
=
droge
extracten
(solvent
verwijderd)
1.5.5 DER:
drug
extract
ratio
Ø DER
=
verhouding
hoeveelheid
startmateriaal
tegenover
hoeveelheid
eindproduct
(op
gewichtsbasis)
o kenmerk
vloeibare
en
droge
extracten
o kan
zowel
verdunning
als
concentratie
inhouden
Ø getal
voor
dubbele
punt
=
relatieve
hoeveelheid
kruidensubstantie
Ø getal
achter
dubbele
punt
=
relatieve
hoeveelheid
verkregen
kruidenpreparaat
Ø bv.
o DER
=
5
:
1
§ 100g
(gedroogd)
plantenmateriaal
geeft
20g
droog
extract:
o DER
=
1
:
10
§ 100g
(gedroogd)
plantenmateriaal
gebruikt
om
1000g
tinctuur
te
maken
1.6 Primaire
en
secundaire
metabolieten
Ø onderverdeling
inhoudsstoffen
planten
1.6.1 Primaire
metabolieten
Ø primaire
metabolieten
=
de
basis
vh
leven
o voorwerp
vd
biochemie
o koolhydraten
(suikers)
/
lipiden
(vetten)
/
proteïnen
(eiwitten)
/
nucleïnezuren
o meeste
dierlijke
organismen
enkel
primaire
metabolieten
in
biochemische
organisatie
1.6.2 Secundaire
metabolieten
Ø secundaire
metabolieten
=
typisch
vr
micro-‐organismen
en
plantenwereld
o niet
essentieel
voor
normaal
biochemische
processen
§ nut
voor
de
plant?
• functie
stoffen
niet
altijd
gekend
§ ecologische
interacties?
• insecten
aantrekken
met
bep.
stof
§ bescherming?
• toxische/bittere
producten
à
planten
beschermen
tgn
dieren
§ evolutionair
voordeel?
o verantwoordelijk
vr
meeste
geneeskrachtige
eigenschappen
van
planten!
Ø bouwstenen
van
alle
secundaire
metabolieten
à
afkomstig
uit
primair
metabolisme
o grote
chemische
diversiteit
à
biodiversiteit!
2 Ontstaan
en
evolutie
van
het
leven
op
aarde
Ø abiogenese
=
a
+
bios
+
genese
=
het
ontstaan
vh
leven
uit
niet-‐levende
materie
2.1 Definities
van
‘leven’
Ø leven
=
systeem
dat
reageert
op
interne
of
externe
veranderingen,
waardoor
het
kan
blijven
voortbestaan