Gerechtelijk recht
Deel 1: Algemene inleiding
Begripsomschrijving, bestaansreden en kenmerken
Gerechtelijk recht in de ruime zin van het woord is de verzameling van rechtsregels die zien op:
- Geschillenbeslechting door een (overheids)rechter
- Conflictoplossing
In het ruimere begrip gerechtelijk recht, zit het burgerlijk procesrecht vervat, maar er heerst toch een focus op het
burgerlijk procesrecht. Dat zijn formele regels tot bindende beslechting privaatrechtelijke geschillen (niet
noodzakelijk particulieren) door de rechterlijke macht.
Het is een soort van ‘gemeen recht’ voor alle rechtsplegingen (art. 2 Ger. W.): zie bv. Cass. 1 juni 2006, AR
C.05.0440.N en C.06.0017.N (art. 259nonies Ger.W.). Dit artikel bepaalt dat op de andere procesrechten (bv
strafprocesrecht…) ook de regels van het burgerlijk procesrecht van toepassing zijn. Dit tenzij de andere
rechtsplegingen worden beheerst door regels die daar haaks op staan (niet verenigbaar). Zo wordt bijvoorbeeld het
begrip wraking niet uiteengezet in het strafprocesrecht en moet er worden teruggevallen op het burgerlijk
procesrecht. Het Gerechtelijk Wetboek bevat voornamelijk rechtsregels over de beslechting van privaatrechtelijke
geschillen.
Deze regels voorkomen ‘eigenrichting’ (art. 5 Ger. W b.). Het grote doel is dus eigenlijk dat de mensen niet hun eigen
recht verschaffen. In ons positief recht wordt het ‘verbod zijn eigen rechter te zijn’ als een algemeen rechtsbeginsel
erkend. Er moet dus een systeem van overheidsrecht voorzien worden. Een rechtszoekende moet dus beroep doen
op een door de overheid opgericht orgaan via een algemeen geldende, vooraf bepaalde en formele wijze van
procederen, nl. de ‘rechtspleging’. Een rechter mag ook niet aan rechtsweigering doen, dus moet altijd een uitspraak
doen. Indined dit gebeurt geeft dit aanleiding tot het zogenaamde ‘verhaal op de rechter’. Een behandeling niet
binnen een redelijke termijn is géén rechtsweigering.
Indien een subjectief recht wordt geschonden, kan in een rechtstaat niet worden geduld dat de benadeelde
eigenmachtig tegenover zichzelf recht laat wedervaren. Slechts in uitzonderlijke gevallen is een vorm van
eigenrichting wettelijk geoorloofd (retentierecht, exceptie van niet-uitvoering, weghakken van wortels en afsnijden
van takken).
Het burgerlijk procesrecht ligt op de grens van het publiek en het privaatrecht. Het gaat om de belangen van
burgers, maar anderzijds het goed functioneren van de rechterlijke macht (‘de openbare dienst van het gerecht’).
Dat dient dus de belangen van partijen om de materiele belangen te laten afdwingen voor de rechter en anderzijds
raakt het dus aan het algemeen belang, de maatschappelijke rust moet weerkeren. Eén van de essentiële functies
van het gerechtelijk (privaat)recht bestaat in de concrete toepassing op individuele geschillen van het materieel
recht in zijn abstracte vorm.
Het dient formele regels, maar geen formalistische regels. De bedoeling is dat de spelregels op voorhand duidelijk
zijn (voorspelbaar procesverloop, rechtszekerheid). Belangrijke begrippen hierbij zijn; legaliteit (bv art. 860),
proportionaliteit (bv art 861) en doelmatigheid.
Gerechtelijk recht is niet volledig van openbare orde, maar sommige artikelen zijn dus wel van openbare orde in de
strikte zin. Er bestaan verschillende gradaties in verhouding tot de aard van het belang dat beschermd wordt.
o ‘Aanvullend’ (bv. artikel 624 Ger.W.)
o ‘Dwingend recht’ (bv. artikel 627 Ger.W.)
o ‘Openbare orde’ (bv. artikel 633 Ger.W.)
1
,Het gerechtelijk recht is ethisch en sociaal. Gelijkheid van proceskansen voor eenieder, zonder onderscheid des
persoons – rechtvaardigheid. Het is ook dynamisch, het procesrecht voortdurend in evolutie en onder invloed van
maatschappelijke ideeën
Conflicten oplossen ≠ geschillen beslechten (verschil van mening vs. gejuridiseerd verschil van mening). Met een
geschil treedt je eigenlijk de wereld van het recht in. Aan de hand van ADR (alternative dispute resolution) of MARC
(modes alternatifs de règlement de conflits) proberen we opnieuw te ‘dejuridiseren’. Sommige van de ADR-
mechanismen lijken heel hard op geschilbeslechting door de overheid. Denk maar aan arbitrage bijvoorbeeld.
ADR is “the talk of the town” (art. 444, tweede lid, art. 519, § 4, art. 730/1 Ger.W.). De wetgever zet er heel fel op in.
Zo zijn er nu bepalingen die de advocaat verplichten om de cliënt actief te informeren over ADR. Ook de rechter en
gerechtsdeurwaarder hebben deze verplichting.
ADR
- Geschillenbeslechtend (arbitrage, dading) of conflictoplossend (bemiddeling, art. 1723/1 Ger.W.)
- Met beroep op derden (arbitrage, cf. art. 1677, § 2 Ger.W., bindende derdenbeslissing, bemiddeling) of niet
(collaboratieve onderhandelingen – art. 1738 Ger.W., dading, partijbeslissing)
- Met toepassing van het recht (arbitrage, cf. art. 1710, § 1 Ger.W., vgl. echter art. 1710, § 3 Ger.W.) of niet
(bemiddeling, art. 1723/1 Ger.W).
- Verplicht (art. 734 Ger.W., art. 1345 Ger.W.) of niet (art. 1253ter/1, § 1 Ger.W.)
Naarmate je opschuift heb je minder bevoegdheid over je eigen probleem. De decision making power verandert.
Bronnen van het burgerlijk procesrecht (het gerechtelijk privaatrecht)
1) DE GRONDWET
Een belangrijk artikel is artikel 40 Gw., waarin de ‘rechterlijke macht’ wordt erkend: “de rechterlijke macht wordt
uitgeoefend door de hoven en rechtbanken”. Ook de artikelen 144-159 van de grondwet zijn belangrijk. De
“rechterlijke macht” als derde staatsmacht wordt vastgelegd alsook de aan de hoven en rechtbanken toegekende
rechtsmacht om kennis te nemen van geschillen over burgerlijke en politieke rechten en de gerechtelijke organisatie.
Verder halen we uit de grondwet ook nog:
- Openbaarheid van terechtzitting & uitspraak (art. 148 Gw.)
- Bevoegdheidsbeperking van het HvC (art. 147 Gw.)
- Motiveringsplicht (art. 149 Gw.)
- Onafhankelijkheid van de rechter in de uitoefening van zijn rechterlijke bevoegdheden
- Onafhankelijkheid van leden van het openbaar ministerie in de individuele opsporing en vervolging (minister
van Justitie kan vervolging bevelen en strafrechtelijk beleid bepalen)
- Hoge Raad voor de Justitie
- Maakt geen deel uit van de rechtelijke macht (organiseert bv examens voor magistraten en benoemt
ze ook, naar aanleiding van de dutroux-crisis opgericht)
- Benoeming voor het leven van rechters
- Vaststelling van de wedde van de rechter bij wet
2
, 2) HET GERECHTELIJK WETBOEK
Het gerechtelijk wetboek kwam tot stand bij de wet van 10 oktober 1967 met als opzet “minder omslachtige,
snellere en minder kostbare rechtspleging”. De wetgever streefde een modernisering van het bestaande procesrecht
na. De wetgever is hier echter slechts gedeeltelijk in geslaagd, daardoor blijven bepaalde parlementaire stukken van
belang:
- Parl.St. Senaat 1963-64, nr. 60: het ‘Verslag- van Reepinghen’
- Parl.St. Senaat 1964-65, nr. 170: het ‘Verslag- De Baeck’
- Parl.St. Senaat 1965-66, nr. 59/49: het ‘Verslag-Hermans’
Het is al veelvuldige wijzigingen ondergaan (1992, 2007, 2012 ... 2019) met als oogmerk het bestrijden van de
gerechtelijke achterstand door:
- Op macroniveau: gerechtelijke reorganisatie (hertekening gerechtelijk landschap, mobiliteit, verzelfstandigd
beheer)
- Op microniveau: actieve(re) rechter, deformalisering, herwaardering eerste aanleg
De vraag is of er nieuw gerechtelijk wetboek zou moeten worden gemaakt. Voor zijn tijd was het zeer innovatief,
maar nu dus niet meer. In de plaats van een nieuw gerechtelijk wetboek wordt er steeds meer belang gehecht aan
algemene beginselen van het gerechtelijk recht (ook op Europees niveau).
3) BIJZONDERE WETTEN
Vele regels van het burgerlijk procesrecht komen voor in ‘bijzondere wetten’ die niet in het Gerechtelijk Wetboek
werden geïntegreerd. Een belangrijke bijzondere wet is de wet van 15 juni 1935 betreffende het taalgebruik in
gerechtszaken (Wet Taalgebruik Gerechtszaken). Zie ook de werkcolleges. Het is belangrijk te weten in welke taal de
rechtspleging wordt beheerst. Het GwH hangt hier een constitutionele waarde aan.
Ook bestaan er (Afwijkende) procedureregels in andere wetboeken of afzonderlijke wetgeving: gevaar voor
‘verkokering’ (bv. Richtlijn 2014/104/EU schadevorderingen mededingingsrecht, art. XVII.74 WER ‘overlegging van
bewijsmateriaal’). De Europese wetgever zit uiteraard niet stil en zet ons systeem onder druk waardoor er bijzondere
rechtsregels in het leven worden geroepen waarvan men zich kan afvragen of die soms wel nodig zijn. Zo kunnen we
ons afvragen of het nodig is om in het WER-regels te maken over bewijs als er regels bestaan in gerechtelijk wetboek
(verkokering van het gerechtelijk recht).
4) RECHTSPRAAK
Algemene regel: geen bindende precedentenwerking, arresten van het Hof van Cassatie hebben gezag, maar geen
gezag van gewijsde. Het idee erachter was “we willen niet dat rechters recht creëren, rechters zijn ‘la bouche de la
loi’”. Rechter mag zich aansluiten bij eerdere rechterlijke beslissing, maar moet motiveren waarom (band met de
wet). (Art. 6 Ger.W.: “geen uitspraak bij wege van algemene en als regel geldende beschikking”).
Hier dien een zekere nuance op gemaakt te worden è denk aan een rechter die een prejudiciële vraag stelt, dit is wel
bindend = prejudicieel gezag van gewijsde (HvJ EU, GwH, BenGH,…), wettelijke verplichting tot navolging van
uitspraak die het Hof van Cassatie in dezelfde zaak deed (art. 1110, vierde lid Ger.W.). Of bijvoorbeeld kenbaarheid
van rechtspraak = wetsontwerp tot oprichting van het Centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde
en betreffende de bekendmaking van de vonnissen en arresten (Parl.St. Kamer 2021-22, nr. 55-2754/007)
5) RECHTSLEER
De rol van de rechtsleer is bescheiden. Wel kan bijvoorbeeld aan de hand van rechtsvergelijking gekeken worden
hoe België het beter kan doen. Sedert een 40-tal jaren hebben zich meer en meer gezaghebbende juristen toegelegd
op de beschrijving, uitlegging en kritische analyse van het burgerlijk procesrecht.
6) ALGEMENE RECHTSBEGINSELEN EN GEBRUIKEN
Algemene rechtsbeginsel spelen als aanvullende rechtsbron een belangrijke rol, wanneer het geschil niet op grond
van een wettekst kan worden beslecht en voor zover het om een fundamentele regel van een bepaald juridisch
stelsel gaat, waarvan de toepassing niet onverenigbaar is met de vaste wil van de wetgever.
3
, Voorbeelden van algemene rechtsbeginselen inzake het burgerlijk procesrecht:
- Recht van verdediging
- Verbod op (proces)rechtsmisbruik
- Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter
Algemene rechtsbeginselen erkend door HvC gelden als wet en de schending ervan kan worden voorgelegd aan het
HvC. Het HvC kan dus een rechterlijke beslissing vernietigen wegens schendig van een algemeen rechtsbeginsel. Wat
is hier de waarde van? In zaken waar je bijvoorbeeld art. 6 EVRM niet kan toepassen, kan je beroep doen op de
algemene rechtsbeginselen.
In de praktijk wordt de rechtspleging soms nog beheerst door gebruiken, bv. de organisatie van de inleidende zitting:
oudste advocaat komt eerst (alle zaken worden om 9h gepland en oudste advocaat kan eerst). Deze gebruiken
druisen soms in tegen de wet. Dit is dus niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid.
7) INTERNATIONALE NORMEN
België heeft een meergelaagde rechtsorde: EVRM, Unierecht, Beneluxrecht… Er is dus ook een doorwerking in het
burgerlijk procesrecht (EVRM, Europees eenvormig procesrecht, EU-richtlijnen…) die onmiskenbaar is. Diverse
onderdelen van het burgerlijk procesrecht worden geregeld door verdragsrechtelijke normen, die deel uitmaken van
het intern Belgisch recht en dan ook door de Belgische rechter dienen te worden gehandhaafd.
Bv. GwH 10 februari 2022, nr. 23/2022: art. 43 Ger.W.:
Uit de bronnen gedistilleerde beginselen van behoorlijke procesvoering
o Recht op toegang tot de rechter
o Recht van verdediging
o Onpartijdigheid (objectief en subjectief)
o Onafhankelijkheid
o Motivering
o Redelijke termijn
o Partijautonomie
Het Belgisch burgerlijk procesrecht wordt tegenwoordig eveneens beïnvloedt door een aantal Europese
verordeningen die eveneens behoren tot het intern Belgisch recht.
1) RECHT OP TOEGANG TOT DE RECHTER
Art. 6 EVRM, art. 47 Handvest Grondrechten EU, art. 13 GW: elke eis in burgerlijke zaken moet aan een rechter (met
volle rechtsmacht) kunnen worden voorgelegd ~ verbod eigenrichting en rechtsweigering. Je moet toegang hebben
tot een overheidsrechter en daartegenover staat dus het feit dat een burger niet zijn eigen recht mag verschaffen.
Hierop bestaan beperkingen die legitiem en evenredig moeten zijn: aanleggrens (art. 617 Ger.W.), rolrecht (GwH 9
februari 2017, nr. 13/2017). Bv het rolrecht = belasting op procederen. Minister Geens wilde dit een systeem van
4