INLEIDING BEDRIJFSKUNDE EN MANAGEMENT
DEEL 1: INLEIDING & SITUERING
HOOFDSTUK 1:INLEIDING TOT MANAGEMENT EN ORGANISATIES
WAT IS DE BESTAANSREDEN VAN ORGANISATIES/BEDRIJVEN?
Uit het onderzoek blijkt dat het antwoord van de studenten is ‘winst maken’. Maar natuurlijk is winst
maken geen primaire doelstelling. Als je enkel winst wilt, ga je waarschijnlijk falen.
De echte bestaansreden van het ontstaan komt omdat de ondernemer zelf werkte bij een vorige bedrijf
als werknemer en hij zag dat een product niet genoeg kwalitatief was (vb) waardoor hij dit zelf wou
veranderen. Zo richt hij een onderneming op waar hij het probleem kan oplossen.
➔ Bestaansreden= eigen doelstelling nastreven.
Hoe kom je aan de doelstellingen en hoe ga je deze creëren?
VALUE PROPOSITION= waardevoorstel voor specifieke stakeholders m.a.w. je doelen vaststellen.
VALUE CREATION= je doelstellingen creëren; geheel van competenties, processen,
technologieën, waarden, middelen die we hanteren om waarde te genereren.
VALUE CAPTURE= Hoe vertaalt zich de gehanteerde strategie zich in voordelen voor de
organisatie? Welke systeem heb ik nodig om die beloftes waar te maken? Hoe ga ik het doen
ook op financieel vlak?
Je bent erin geslaagd om aan uw organisatie vorm te geven, je hebt dus klanten, winst (niet
enkel financieel), dus hoe meer ervaring je hebt, hoe beter inzicht je krijgt in de markt.
Door meer inzicht kan je je value proposition (doelstellingen) verbeteren en zo je organisatie
aanpassen en versterken. ➔ dit is een cyclus= VALUE ENGINE
Hoe meer klanten willen, hoe meer je je bedrijf gaat optimaliseren.
• Ons doel is geen winst maken want winst komt op het einde van het verhaal.
VOORBEELD
Jaren 60 waren er Aldi SUD en Aldi NORD.
Aldi opgericht door twee broers->ruzie→splitsing in aldi sud en aldi nord.
Ene wilt verkoop van tabak want meer winst, andere wilt dat niet want slecht voor mens
(ethische waarden). →broers overleden dus weer een bedrijf.
• Juridisch waren de twee Aldi’s twee verschillende entiteiten want ze hebben verschillende
doelstellingen.
In realiteit is managen uitdagend en complex omdat het gaat over veel deelbeslissingen.
Manager moet de complexiteit doorzien ‘hoe kan ik de resultaten verbeteren?’.
Vb. Studentenvereniging, boekenverkoop, sportorganisaties.
,WIE ZIJN DE MANAGERS?
= beheert en coördineert het gedrag en de productiviteit van anderen in een organisatie, met als
oogmerk de doelstellingen van een organisatie te realiseren. Dit gebeurt door:
- ARBEIDSSPECIALISATIE= iedereen heeft eigen taken
- ARBEIDSCOORDINATIE= onderdelen moeten met elkaar coördineren; activiteiten moeten
gecoördineerd worden.
Hoe meer managers, hoe groter een bedrijf →veel activiteiten uitvoeren.
Beste opstelling? CONTENGENTIE THEORIE= een organisatie moet zich continu aanpassen aan zijn
tegenstanders (concurrenten) door een juiste structuur te zoeken (omdat er geen ideale structuur
bestaat). →Continu een nieuwe systeem zoeken.
In een systeem kan je door de input van nieuwe middelen je productie transformeren op basis van de
vereisten van je omgeving; hiervoor moet de manager zijn omgeving goed kennen.
ORGANISATIENIVEAUS
1) TOP-MANAGER: managers in de top van het bedrijf, die
verantwoordelijk zijn voor het definiëren van doelstellingen
en het nemen van beslissingen die van invloed zijn op de
organisatie als geheel. (CEO, COO, managing director).
2) MIDDENMANAGER: managers in alle lagen tussen de lagere managers en
topmanagers in. Deze mensen geven leiding aan en coördineren het werk van de
lagere managers.
3) LAGE MANAGER: managers in de lagere regionen van de bedrijfsstructuur. Deze mensen geven
leiding aan en coördineren het werk van de ‘gewone’ werknemers die de producten of diensten
van de organisatie genereren. Deze mensen worden vaak teamleider genoemd.
4) UITVOEREND PERSONEEL
5) Hiërarchie = ononderbroken lijn van gezag die van het hoogste organisatieniveau
naar de lagere niveaus loopt en die verduidelijkt wie aan wie verantwoording moet
afleggen.
VB. prof aan de UGent is uitvoerend personeel als ze enkel lessen geven, maar kunnen ook lage
managers zijn als ze studenten aansturen voor doctoraat.
Decaan is de topmanager.
WAT IS MANAGEMENT?
= het is het proces van leidinggeven aan, en het coördineren van werkzaamheden, zodat deze efficiënt
en effectief met en door anderen kunnen worden uitgevoerd.
= Management is continu berekeningen maken over veel factoren en daarna een keuze maken over de
beste die efficiënt en effectief is.
EFFECTIVITEIT= wat doe je om je doelen te realiseren? Bv. KT-doelstellingen, kosten drukken,
productiviteit verhogen. (realisatie van doelstellingen→ maximale resultaten)
,EFFICIENTIE= de inzet van de middelen om je doel te bereiken. Hoe efficiënter je tewerk gaat, hoe
efficiënter je organisatie is, hoe meer overschot, hoe meer winst. Bv. Duurzame groei, LT-doelstellingen,
organisatieperformantie verhogen. (gebruik van bronnen → weinig verspilling)
• Indicatoren in een organisatie gebruiken betekent prestaties gebruiken. Bv. Lumens is indicator van
effectiviteit.
• Omdat managers meestal met een beperkte input moeten werken, moeten ze die input
zo efficiënt mogelijk gebruiken.
DOEL MANAGEMENT= streven naar zo min mogelijk verlies van bronnen (hoge efficiëntie), realisatie van
zo veel mogelijk doelstellingen (hoge effectiviteit).
- Er is een evenwicht tussen recources (inzet van je middelen), output, en target (doelen).
- Verhouding tussen inzet van de middelen en output is efficiëntie
- Verhouding tussen doelen en output is effectiviteit
• Dit kan management doen door planning + skills + beheer om aan een systeem vorm te geven.
VOORBEELD
Toyota = 100 autos produceren.
Nissan= 80 autos bouwen.
Toyota is efficiënter dan Nissan op het eerste zicht. Na een jaar blijkt dat Toyota sneller kapot
gaat, omdat het snel wordt geproduceerd en minder controle.
Hierdoor is Nissan op lange termijn efficiënter omdat er daar meer wordt gecontroleerd.
Perfectie in productieproces is moeilijk te halen.
BV; 2 autos bij 10000 zijn niet goed maar kosten om ze daarna te herstellen zijn kleiner dan om
een systeem te herstellen die al die fouten halen.
Dit verklaart het evenwicht tussen recources, output en target.
Peter Drucker= Streven naar efficiëntie is geen doel hebben
, WAT DOET DE MANAGER?
MANAGEMENTFUNCTIES EN PROCESSEN
1)Plannen= Doelstellingen en strategieën formuleren
2)Organiseren= Vaststellen wat, wie en hoe dit moet worden gedaan (technische kant van de
organisatie)
3)Leidinggeven= Het aansturen en motiveren van alle deelnemende partijen en het oplossen van
conflicten
4)Controleren= Het beheren en zorgen ervoor dat alle activiteiten verlopen als gepland.
• Leiden tot de realisatie van de doelstellingen van de organisatie.
• Het managementproces = het geheel van beslissingen en werkzaamheden waarbij managers
betrokken zijn tijdens het plannen, organiseren, leiding geven en controleren. Managers
moeten hun werkzaamheden opeenvolgend ofwel procesmatig uitvoeren.
10 MANAGEMENTROLLEN VAN MINTZBERG
In de jaren 70 vroeg Mintzberg aan verschillende managers om dagboeken te schrijver over wat ze in
een dag deden. → Hij concludeerde dat managers 10 verschillende, nauw met elkaar verbonden rollen
vervullen.
Managementrollen = specifieke categorieën voor managementgedrag.
Vaststelling= Managers doen veel taken in verschillende verhoudingen. Bepaalde taken worden
prominenter tijden hun dag.
• Intermenselijke Rol= managers zijn het gezicht van de organisatie. Bv; bij een bedrijf op tv
spreekt de manager daarvan.
o Boegbeeld, leider, aanspreekpunt
• Informatieve rol= Managers moeten doelen en informatie captureren, monitoreren en
doorvertellen.
o Monitor, verspreider, zegsman
• Beslissingsrol= Beslissingen ondernemen, problemen oplossen, onderhandelen en toekennen
van middelen.
De manager, als middelpunt van het model, heeft 2 functies:
Kaderen: hoe benadert de manager zijn werk, vanuit wel managementmodel (hs2)?
Inroosteren: hoe brengt de manager zijn managementmodel in de praktijk?
De manager vervult deze rollen door actie op 3 vlakken te beheren: met informatie, met mensen
en door zelf actie te ondernemen. Een manager kan echter niet elke rol vervullen en stelt
daarom personeel aan.