Begrippen Sociologie:
1. Mattheus effect vaak voorkomende vorm van onrechtvaardigheid, “wie al heeft, krijgt nog
meer. Wie weinig heeft, zal dat weinige verliezen.”
Bv: mensen die een uitkering krijgen en toch zwart werken
2. Political correctness (of politieke correctheid) iets niet zeggen of niet doen, uit angst te worden
beschuldigd van discriminatie of racisme.
Bv: zwarte piet heisa
3. Thomas theorema geschreven in 1928, if men define situations as real, they are real in their
consequences. Als mensen een situatie als echt definiëren, worden die echt in hun gevolgen. De
mens creëert zijn eigen sociale realiteit
4. Institutie (en institutionalisering + des-institutionalisering)
Gestandaliseerd interactiepatroon tussen mensen, groepen en organisaties
Stabiel maar kan toch veranderen: het ontstaat, verandert en verdwijnt doorheen
interacties, een institutie is een door mensen gecreëerde sociale realiteit
Geeft routine, voorspelbaarheid en orde aan de samenleving
Geeft antwoord op levensnoodzakelijke vragen
Institutionalisering interacties tussen individuen, groepen en organisaties hebben de
neiging te evolueren naar stabiele en gestandaardiseerde gedragspatronen, resultaat is
institutie
Bv: We hebben in onze westerse beschaving typische woorden om de aard van
VERWANTSCHAP duidelijk te maken: vader, moeder, dochter, neef, oma… Elke positie in dat
netwerk van verwanten gaat samen met een min of meer stabiel gedrags- en
interactiepatroon. Die patronen worden duidelijker en dwingender in de institutie GEZIN.
5. Harde en zachte solidariteit Harde solidariteit : geeft recht op hulp, instituties
Zachte solidariteit : gunst, willekeurig
Bv: we hebben in België een uitgebreid en verplicht stelsel van ziekteverzekering. Dat zorgt voor een
terugbetaling van medische kosten én voor een inkomens vervangende uitkering voor al wie door
langdurige ziekte of invaliditeit niet meer kan werken. De financiering gebeurt in principe door een
verplichte bijdrage die elke loontrekkende betaalt = HARDE solidariteit
Bv: Armenzorg, liefdadigheid, aalmoezen, voedselhulp, mantelzorg, allerlei acties ‘voor het goede
doel’. Dit is geen institutie: er zijn amper wetten of organisaties, het gedrag is niet gestandaardiseerd.
Al die gulle giften of andere ondersteuning zijn voor de doelgroep geen recht, het is een GUNST. Als
de donor van mening verandert en eens een ander goed doel wil steunen, heeft de ontvanger pech.
Zachte solidariteit is onvoorspelbaar en WILLEKEURIG. Het gevaar bestaat dat vooral de donor er
baat bij heeft: het geeft een goed gevoel om te kunnen geven, het sust ons geweten en vaak gaat het
om leuke acties in de media die ons een fijn en fun moment bezorgen.
, 6. Verzorgingsstaat maatschappelijk systeem waarin overheid zorgt voor welzijn burgers
7. Peergroup groep van gelijken, meestal zelfde leeftijd, langdurig met elkaar optrekken
8. Doelgroep mensen met deels dezelfde kenmerken, maar vormen niet noodzakelijk een groep,
zorg of opvang bedoelt om groepsgevoel te vergroten
Bv: jeugdhuis, voorziening
9. Waarden oordelen die we hebben over wat goed en wenselijk is
Bv: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, rechtvaardigheid, eerlijkheid
10. Doelen motoren van het leven, zetten ons in beweging, bepalen wat we doen met tijd en
talenten
11. Cultuur bevat Kennis + waarden en doelen + normen en overtuigingen, Dankzij cultuur
kunnen we situatie interpreteren en betekenis aan geven
12. Multiculturele samenleving en superdiversiteit
Mensen en samenlevingen evolueren en verschillen
Cultuur evolueert doorheen de geschiedenis
Meer dan 1 cultuur
13. Identiteit Verzameling van blijvende (deels veranderbare) kenmerken die iemand uniek maken
14. Significant other en generalised other
Significant other person uit intieme omgeving, invloed op zelfbewustzijn van kind is hier
rechtstreeks via nabije fysieke persoon
Generalised other meer algemeen idee van de ander, zonder dat het direct aan persoon
gekoppeld is
15. Role taking iedereen kijkt naar zichzelf ‘door de ogen van een ander’, door zich in ander te
verplaatsen
16. Determinisme
Determineren: bepalen
Deterministisch: onze identiteit wordt volledig bepaald door iets buiten onszelf, er is geen
vrije keuze
17. Zero sum game (of nulsomspel) ruil is niet altijd winst voor beide partijen, vaak is er een
winnaar en een verliezer
18. Win-win situatie (of coöperatief spel) beiden hebben winst, situaties waar mensen inzien dat
ze gemeenschappelijke belangen hebben, samenwerken en gemeenschappelijke belangen primeren
op eigen belang
19. Traditionele autoriteit oude manier van omgaan met organisatie, bestuur en macht,
voorrechten voor sommigen, traditionele gezagsdragers
20. Rationeel legale autoriteit nieuwe omgang met macht, geen vriendjespolitiek
21. Bureaucratie (5 elementen!)