FYSIOPATHOLOGIE EN ZIEKTENLEER
Atherosclerose
1. Beschrijf het verloop van atherosclerose.
Atherosclerose = slagaderverkalking.
Dit is een tijdslijn waarin het verloop van een atheroomplaque
grafisch wordt weergegeven tijdens het leven van een patiënt. Het
is een ziektebeeld over tientallen jaren en het wordt complexer
naarmate de leeftijd vordert (chronisch evolutief verloop).
• Donkerblauw: lumen van arterie
• Lichtblauwe rand: tunica media
• Geel: atheros
• Wit sterretje: schouderzone van de fibreuze kap
• Donker oranje: litteken
• Lichtblauwe banaan: stolsel dat bestaat uit bloedplaatjes
Bovenste lijn:
Alles wat je hier ziet gebeuren gebeurt in de achtergrond, de patiënt merkt er niets van aangezien het lumen van
de arterie in diameter niet afneemt waardoor de orgaanperfusie normaal blijft. Men noemt deze fase silentieus
omdat er geen klinische symptomen zijn. Rond de 20 jaar ontstaan er op een aantal plaatsen al veranderingen die
wijzen op de vroege tekens van atherosclerose. Aan de binnenzijde naar het lumen toe, ontstaat er een laagje
van additionele gladde spiercellen (tussen het endotheel en de lamina elastica interna, de neo intima). Er is een
kleine verdikking die maar aan 1 zijde van de arterie ligt. Dit vinden we vaak op een aantal risicoplaatsen,
bijvoorbeeld op de splitsing van 2 bloedvaten aangezien hier veel turbulentie is. Het lumen is op dit moment
nauwelijks verkleint dus het is niet voelbaar. Vervolgens gaat het proces zeer langzaam voort, meer dan 10 jaar.
Vervolgens gaat er excentrisch een soort atherosclerotische plaque ontstaan, de neo intima gaat zich omvormen
tot een klassieke atheroomplaque. De plaque is naar het lumen toe afgelijnt door een stevige fibreuse kap. Over
de jaren heen neemt het volume van de plaque toe. Er zijn hier 2 dingen van belang: de atheroomplaque is naar
het lumen toe nog steeds afgelijnd door het niet-kwetsbare en stevig fibreuze kapsel en het lumen is niet
drastisch verkleind. De toename in het volume van de plaque is komt niet overeen met het verlies van volume in
het lumen. Dit komt door een herschikking van de fibroblasten in de adventitia waardoor de arterie in diameter
toeneemt (de adventitia is een heel losmazige structuur). Dit is een soort van aanpassingsmechanisme of
adaptatie voor zich instellende ziekteprocessen. Hier spreekt men van positieve remodelling: het toenemen van
de diameter van de arterie zodat het lumen in volume niet afneemt wanneer de atheroomplaque groeit.
Onderste lijn:
Nu zitten we op een kantelmoment (wit sterretje in schouderzone fibreuze kap). Op een bepaald moment in het
leven ontstaat er in de schouderzone van de fibreuze kap een accumulatie van ontstekingscellen (de trigger van
die accumulatie is nog niet duidelijk). De inflammatoire cellen gaan lokaal lytische enzymen secreteren. Deze
enzymen gaan het stevige fibreuze kapsel afbreken. Hierdoor wordt de plaque vulnerabel. Nu zitten we bijna aan
het startschot van zich instellende pathologiën en komt het in een stroomversnelling (het vervolg kan over
minuten gaan). Door een bepaalde trigger (bv koude) knijpt de arterie samen en scheurt de fibreuze mantel.
Hierdoor komt de vettige centrale brei (atheros) in direct contact met het bloed dat door het lumen stroomt.
Bloedplaatjes zijn altijd in hoge staat van paraatheid, ze vliegen op de scheur en hechten zich daar vast. Binnen
enkele minuten ontstaat er op de plaats van de scheur een stolsel van bloedplaatjes. Het stolsel zorgt voor een
bijkomend volume, dus het lumen verkleint opnieuw. De volumedaling van het lumen hangt af van de
prothrombotische trigger, hoe groter de scheur, hoe groter het stolsel. Het kan zijn dat het stolsel ervoor zorgt
dat het lumen volledig afgesloten wordt waardoor het achterliggend weefsel niet meer bevloeid wordt en de
perfusie stopt. Het weefsel komt hierdoor in necrose en ondergaat vervolgens een infarct. Indien het lumen niet
volledig wordt afgesloten, kan er ischemie (zuurstofnood) optreden, wat omkeerbaar is. De thrombus gaat in de
volgende dagen en weken geïnfiltreerd worden door macrofagen, fibroblasten, monocyten ... Deze zorgen ervoor
dat het stolsel wordt opgeruimd en er ontstaat een litteken op de plaats van de scheur. Bij de oudste mensen
zien we een complexe ziekte met een thrombus, atheros, littekens (oud en nieuw) dat bijdraagt tot een
volumineuzer weefsel met nadelen voor het achterliggende weefsel.
(Bij sommige mensen is er een negatieve remodelling waar er een bijkomende contractie is ter hoogte van de plaque, zodat het proces
meer wordt geaccentueerd). (Diameter van een gemiddelde kransslagader is 2,5 – 4,5 mm).
1
,2. Hoe gaat een atheroomplaque van een stabiele fase naar een vulnerabele fase en wat zijn hiervan de mogelijke
klinische gevolgen?
Op een bepaald moment in het leven ontstaat er in de schouderzone van de
fibreuze kap een accumulatie van ontstekingscellen (de trigger van die
accumulatie is nog niet duidelijk). De inflammatoire cellen gaan lokaal lytische
enzymen secreteren. Deze enzymen gaan het stevige fibreuze kapsel afbreken.
Hierdoor wordt de plaque vulnerabel. Nu zitten we bijna aan het startschot
van zich instellende pathologiën en komt het in een stroomversnelling (het
vervolg kan over minuten gaan). Door een bepaalde trigger (bv koude) knijpt
de arterie samen en scheurt de fibreuze mantel. Hierdoor komt de vettige centrale brei (atheros) in direct contact
met het bloed dat door het lumen stroomt. Bloedplaatjes zijn altijd in hoge staat van paraatheid, ze vliegen op de
scheur en hechten zich daar vast. Binnen enkele minuten ontstaat er op de plaats van de scheur een stolsel van
bloedplaatjes. Het stolsel zorgt voor een bijkomend volume, dus het lumen verkleint opnieuw. De volumedaling
van het lumen hangt af van de prothrombotische trigger, hoe groter de scheur, hoe groter het stolsel. Het kan
zijn dat het stolsel ervoor zorgt dat het lumen volledig afgesloten wordt waardoor het achterliggend weefsel niet
meer bevloeid wordt en de perfusie stopt. Het weefsel komt hierdoor in necrose en ondergaat vervolgens een
infarct. Indien het lumen niet volledig wordt afgesloten, kan er ischemie (zuurstofnood) optreden, wat
omkeerbaar is. De thrombus gaat in de volgende dagen en weken geïnfiltreerd worden door macrofagen,
fibroblasten, monocyten... Deze zorgen ervoor dat het stolsel wordt opgeruimd en er ontstaat een litteken op de
plaats van de scheur. Bij de oudste mensen zien we een complexe ziekte met een thrombus, atheros, littekens
(oud en nieuw) dat bijdraagt tot een volumineuzer weefsel met nadelen voor het achterliggende weefsel.
3. Beschrijf de endotheliale controle van de vaattonus. Welke rol speelt het endotheel in de pathogenese van
atherosclerose?
Het endotheel is 1 van de ‘hoofdrolspelers’ van atherosclerose. Een ziek endotheel is de initiator van
ziekteprocessen. Een gezond endotheel heeft receptoren voor acetylcholine (Ach), namelijk
muscarinereceptoren. Zij zorgen ervoor dat er NO (een belangrijke mediator in vasodilatatie en -constrictie)
wordt vrijgegeven aan de gladde spiercellen wat leidt tot een vasodilatatie (verbreding van het lumen).
Wanneer het endotheel disfunctioneel wordt (door bv LDL, hoge bloeddruk of nicotine), leidt dezelfde trigger
met Ach naar een vasoconstrictie. Dit komt doordat Ach dan rechtstreeks zal inwerken op de gladde spiercellen
omdat de muscarinereceptoren op de endotheelcellen verdwenen zijn. Dit is één van de redenen waarom een
vulnerabele plaque plots scheurt. Wanneer het endotheel dus disfunctioneel wordt, krijgt de pathway een
paradoxaal effect (Ach gaat leiden tot vasoconstrictie ipv -dilatatie).
Het zieke endotheel bevat receptoren die inflammatoire cellen kunnen capteren en rekruteren
(adhesiemoleculen in membraan kunnen tot expressie worden gebracht). Monocyten zullen worden afgeremd en
rollen over het endotheel totdat ze vastgehecht worden. Tussen de endotheliale cellen zijn er poriën waardoor er
migratie van de ontstekingscellen naar de subendotheliale gebieden (tussen endotheel en lamina elastica
interna) ontstaat. Vervolgens ondergaan de monocyten een transformatie tot macrofagen, oiv lokale cytokines
vrijgesteld door T-cellen. Hierin zullen de macrofagen LDL-blaasjes fagocyteren en veranderen ze in schuimcellen.
Bij lyse van de schuimcellen ontstaat atheros. Zolang het endotheel disfunctioneel is, gaat het proces verder.
Proces kan gestopt worden, zodat atherosclerose tot rust gebracht wordt, door de risicofactoren onder controle
te houden (endotheel heeft een levensduur van enkele dagen, dus er is een continue vernieuwing).
Bovendien stelt het zieke endotheel chemokines vrij. Deze trekken op hun beurt T-lymfocyten aan. Deze zullen,
net zoals de monocyten, migreren naar de subendotheliale ruimte via de endotheelcellen. Hier zullen ze
cytokines vrijstellen die de differentiatie van monocyt naar schuimcel bevorderen. De gladde spiercellen worden
hierdoor ook aangetrokken vanuit media naar de intima om het fibreus kapsel te vormen. Dit is een positief
effect van de T-cellen.
Een hoge bloeddruk, roken (nicotine), cholesterol (LDL) en diabetes zijn voorbeelden van risicofactoren die op
verschillende manieren zorgen voor een endotheeldisfunctie. Doordat het endotheel voortdurend regenereert,
kan het aangetast endotheel terug vervangen worden door gezond endotheel wanneer de risicofactor wegvalt.
Door risicofactoren te behandelen kan het proces van atherosclerose tot rust gebracht worden.
2
,4. Welke fysiopathologische rol spelen monocyten, macrofagen, T-lymfocyten en dendritische cellen en stamellen
in het proces van atherosclerose?
Ziek endotheel zorgt ervoor dat monocyten worden afgeremd en vasthechten aan het endotheel. Vervolgens
migreren ze tussen de endotheliale cellen naar het subendotheliale gebied, ze bevinden zich dan tussen het
endotheel en de lamina elastica interna. Hier ondergaan de monocyten een transformatie tot macrofagen oiv
lokale cytokines vrijgesteld door T-cellen. Parallel met de influx van de monocyten is er ook een instroom van de
LDL cholesterol (slecht). De macrofagen gaan de cholesterol heel intens fagocyteren. Een macrofaag vol met LDL
parels noemt men een foamcel. De macrofaag blijft maar fagocyteren tot hij barst. Dit zorgt voor de vorming van
het centrale atheros. Het centrale deel van de atheros bestaat dus uit LDL parels, monocyten, foamcellen,... Dit
verklaart waardoor er over de jaren heen, zolang het endotheel disfunctioneel is en die dynamiek blijft bestaan,
het volume van de atheroomplaque toeneemt. Dit wil ook zeggen dat wanneer we er in slagen het endotheel
terug normaal te krijgen, we de groei van de plaque kunnen tegengaan aangezien endotheel een relatief korte
levensduur heeft (endotheelcel leeft slechts enkele dagen). Als we er in slagen de risicofactoren te ‘elimineren’,
kunnen we terug naar een normaal endotheel gaan.
T-lymfocyten, aangetrokken door chemokines, gaan ook migreren naar de subendotheliale ruimte via de
endotheelcellen. Hier zullen ze cytokines vrijstellen die de differentiatie van monocyt naar schuimcel bevorderen.
De gladde spiercellen worden hierdoor ook aangetrokken vanuit media naar de intima om het fibreus kapsel te
vormen. Dit is een positief effect van de T-cellen. Dezelfde T-cellen gaan ook gladde spiercellen vanuit de media
het bevel geven om naar de subendotheliale ruimte te gaan, samen met fibroblasten. Zij zijn verantwoordelijk
voor de vorming van het fibreuze kapsel.
Dendritische cellen zijn AG presenterende cellen. Een aantal van de risicofactoren (vooral LDL maar ook nicotine)
kunnen fungeren als een AG. Deze kunnen dan gepresenteerd worden door een dendritische cel zodat de T-
cellen geactiveerd kunnen worden. Het zet de finale transformatie van de monocyt naar de macrofaag in gang.
Dit wilt ook zeggen dat een immuuntherapie kan helpen tegen atherosclerose. Dendritische cellen zijn wel
schaars in de vaatwand. Ze zijn gelegen in de tunica adventitia en hebben een belangrijke dirigerende rol.
Stamcellen kunnen instaan voor de aanmaak van nieuw en dus gezond endotheel wanneer de risicofactoren
wegvallen. Ze hebben dus een herstelfunctie. Door beweging (aantal keer per week sport) kan de circulerende
pool van endotheelprogenitorcellen toenemen. Zo heb je minder kans op atherosclerose.
5. Welke fysiopathologische rol spelen bloedplaatjes en de hemostasecascade in het proces van atherosclerose?
Kader hierbij ook de belangrijkste antitrombotische behandelingen zoals gebruikt wordt bij atherosclerose.
Op het moment van de scheur, worden de bloedplaatjes de nieuwe hoofdrolspelers in het ontstaan van
pathologiën. Arteriële thrombi bestaan vooral uit bloedplaatjes en niet uit fibrine. Dit komt omdat in de arteriën
het bloed stevig stroomt en er een hoge druk is. Als er hier een onderbreking is in de continuïteit, heeft men een
cellulair systeem nodig aangezien het debiet te hoof is om stollingseiwitten een kans te geven om lokaal te blijven
hangen. In het arteriële systeem krijgt men dus een plaatjesthrombi, dit is een witte thrombus door de witte
kleur van de bloedplaatjes.
Als er een stuk van de vaatwand met een ruptuur aanwezig is, zullen er bloedplaatjes aangetrokken worden. Eens
het stollingsmechanisme op gang is gekomen, blijft dit doorgaan tot het geremd wordt. Dit kan door farmaca of
fibrinolyse. Het stollingsmechanisme is gebaseerd op de hechting aan de receptor glycoproteïne IIb/IIIa. Deze
receptor is belangrijk voor de verankering van de bloeplaatjes onderling. Eens de bloedplaatjes verankerd zijn
door deze receptoren, zullen de granules geledigd worden waardoor er nog meer bloedplaatjes worden
aangetrokken. De bloedplaatjes zullen prothrombine omzetten in thrombine, wat de stolling stimuleert door de
omzetting van fibrinogeen naar fibrine. In de subendotheliale ruimte is collageen en de von Willebrand factor
aanwezig. Bij vasthechting van de plaatjes in het ruptuur zal de receptor zich openplooien waardoor hij
3
, ontvankelijk wordt voor fibrinogeen of de von Willebrandfactor in de circulatie. Deze zullen op receptor binden
en fungeren als soort anker tussen verschillende bloedplaatjes. Hoe groot de thrombus wordt, hangt af van
verschillende factoren (bv grootte van de scheur, flow van de circulatie, …).
De vorming van een thrombus is zeer gevaarlijk omdat deze kan loskomen en vervolgens capillairen of kleinere
arteriën verstoppen. Als men iets wil doen aan een arteriële trombi dan moet men zich dus richten op
bloedplaatjes. De patiënt krijgt anti-aggregerende producten. Aspirine zal de plaatjesaggregatie tegenwerken, het
is een inhibitor van COX (cyclo-oxygenase) en de thromboxaan A2 pathway. Deze worden geremd maar niet
volledig stilgezet. Als men de plaatjesaggregatie volledig wil stopzetten, moet er worden ingewerkt op de
glycoproteïne IIb/IIIa receptor. Clopidogrel is een specifieke en potente inhibitor voor de ADP pathway van
plaatjesaggregatie.
6. Beschrijf de belangrijkste risicofactoren voor atherosclerose bij de mens en kader hun fysiopathologisch
aangrijpingspunt.
Beïnvloedbare risico’s:
• Dyslipidemie
o Hypercholesterolaemie
§ Totale cholesterol
§ LDL cholesterol: vooral deze is de boosdoener want het leidt tot endotheeldisfuntie en
bevindt zich i de subendotheliale ruimte en leidt tot schuimcelvorming.
§ HDL cholesterol
§ Triglyceriden
• Roken: nicotine en CO zullen het endotheel activeren en zorgen voor de activatie van dendritische cellen.
Nicotine is mogelijk een antigen voor dendritische cellen, die zorgen voor de activatie van T-lymfocyten,
die op hun beurt zorgen voor de differentiatie van monocyt naar macrofaag. De macrofagen zullen na
opname van LDL partikels schuimcellen vormen, die zullen zorgen voor de vrijstelling van het atheros.
• Arteriële hypertensie: verhoogde turbulentie, dit leidt tot endotheeldisfunctie.
• Gebrek aan fysieke activiteit: tekort aan progentitorcellen leidt tot een verminderde herstelcapaciteit van
het endotheel.
• Overgewicht: verhoogde hoeveelheid cholesterol in het bloed à meer LDL. Meestal wel onrechtstreeks
want deze persoon heeft meer dyslipidemie/diabetes en gekoppeld aan minder lichaamsbeweging.
• Persoonlijkheid (er is een verband tussen stress en hartziekten): sommige mensen hebben een of meer
van de volgende kenmerken:
o Type-A persoonlijkheid: leven onder tijdsdruk
o Type-D persoonlijkheid
§ Neiging om negatieve ervaringen op te doen
§ Gesloten karakter, opkroppen van problemen
o Depressie als risicofactor
è verhoogde hoeveelheid stresshormonen (catecholamines, adrenaline) leiden tot een hogere
bloeddruk met een endotheeldisfunctie als gevolg.
Niet beïnvloedbare risico’s:
• Familiale voorgeschiedenis: genetische gevoeligheid
• Leeftijd
• Geslacht
o Premenopauzale leeftijd: meer mannen dan vrouwen (oestrogeen is vasoprotectief)
o Postmenopauzale leeftijd: vrouwen doen een inhaalbeweging à senioren: risico mannen = vrouwen
• Diabetes mellitus
4