Uitgebreide samenvatting van het boek inleiding groepsdynamica. Veel voorbeelden en afbeeldingen, waardoor de stof begrijpelijker wordt. De hoofdstukken 1 tot en met 9 worden behandeld in de samenvatting. Hoofdstuk 10 niet!
Hoofdstuk 1
Mensen kunnen lid zijn van verschillende groepen en door dit lidmaatschap brengen ze een groot deel van hun
tijd in groepsverband door. Over algemeen ben je lid van 5 of meer groepen.
Als er sprake is van een losse verzameling mensen die zich op hetzelfde moment op dezelfde plaats bevinden,
(bijv. Mensen die op de bus wachten), is dat geen groep.
Kenmerken groep:
• Interactie: er moet sprake zijn van een regelmatige interactie tussen 2 of meer personen
• Identiteit: de personen die regelmatig met elkaar omgaan moeten het gevoel hebben een groep te zijn
• Doelen: de personen die met elkaar omgaan hebben gemeenschappelijke doelen
• Afhankelijkheid: de personen die met elkaar omgaan hebben elkaar nodig om die gemeenschappelijke
doelen te kunnen bereiken
In eerste plaats kunnen groepen worden onderscheiden naar hun functie voor de groepsleden.
Mensen kunnen ook behoefte hebben aan het gezamenlijk uiting geven aan een bepaald geloof of een opvatting.
Ze kunnen zich aansluiten bij een kerkgenootschap, sekte, actiegroep of politieke partij.
Mensen kunnen ook deelnemen aan therapie in groepsverband (groepstherapie bij behandeling van alcohol,
angst, verlegenheid etc.). Bij groepstherapie gaat men ervan uit dat een deel van het gedrag van mensen wordt
bekrachtigd door de sociale omgeving (groep) waarin ze leven, en dat gedragsverandering alleen kan
standhouden als die sociale omgeving het nieuwe gedrag niet tegenwerkt, maar juist versterkt.
Er is sprake van een formele groep als de leden van een groep zijn aangesteld. Er is meestal sprake van een
bepaalde, van tevoren vastgestelde rolverdeling (bijv. Een voorzitter, leider, therapeut of coördinator).
Informele groepen ontstaan spontaan, zonder druk van buitenaf (vriendengroep). Ze ontstaan, breiden zich uit,
krimpen weer in en kunnen na verloop van tijd weer verdwijnen. Als er al sprake is van een rolverdeling, bijv.
Omdat iemand optreedt als de leider van de groep, dan is dat leiderschap in de loop van de tijd ontstaan en door
de groepsleden geaccepteerd.
Bij reële groepen gaat het om groepsleden die in elkaars nabijheid zijn, zodat zij op een directe manier, face-to-
face met elkaar kunnen communiceren. Het is ook mogelijk om in groepsverband samen te werken of contact met
elkaar te hebben, zonder in elkaar nabijheid te zijn (online contact, virtuele groep).
De identiteit van een groep wordt pas duidelijk, als een groep langer bestaat en als de manier waarop de
groepsleden met elkaar omgaan een vast en herkenbaar patroon laat zien. Dit vaste patroon maakt een aantal
structurele kenmerken in de interactie tussen de groepsleden zichtbaar.
Relationele verhoudingen: communicatiepatronen
De manier waarop groepsleden communiceren is het meest zichtbaar in het groepsgedrag. Verbale
communicatie= wie iets zegt tegen wie. Sommige groepsleden hebben het hoogste woord en de ander is meer
bescheiden.
Relationele verhoudingen: status en invloed
Groepsleden die veel aan het woord zijn, veel hun meningen en wensen naar voren brengen en in staat zijn om
hun wensen door te drukken, zullen veel invloed hebben en daarmee ook status verwerven.
Relationele verhoudingen: cohesie
Uit de manier waarop groepsleden met elkaar omgaan, blijkt welk patroon van
affectieve relaties er tussen de groepsleden is ontstaan. Zijn de affectieve relaties erg
goed, dan is dat een bindende factor. Er is sprake van een hechte groep of een hoge
groepscohesie.
Verschillende rollen in een groep: voorzitter, discussieleider, coördinator,
verslaglegger, sfeerbewaker, grappenmaker.
Na verloop van tijd ontstaan er bepaalde opvattingen hoe men met elkaar om moet
gaan (normen, welke gedragingen wel en niet in de groep worden geaccepteerd)
Groepsdynamica is een specialisatierichting van de sociale psychologie, omdat die zich
uitsluitend richt op de wederzijdse beïnvloeding in groepsverband.
Formule= G= f(P,S) Formule= G= f(P,K)
G= gedrag G= gedrag
F= functie F= functie
P= persoonskenmerken P= persoonskenmerken
S= sociale omgeving K= kenmerken van de groep
,Factoren volgens Le Bon:
• Anonimiteit: ze voelen de macht van het aantal en de anonimiteit van zichzelf
• Besmetting: ze laten zich meeslepen door wat anderen doen
• Suggestibiliteit: ze zijn vatbaar voor de meningen en opvattingen van anderen
3 benaderingen van groepsgedrag:
1. Individualistische benadering: heeft de groep geen eigenschappen van zichzelf. De groep bestaat uit
individuele personen.
2. Groepsgerichte benadering: de groep heeft een eigen identiteit en dat gedrag van de groepsleden daardoor
wordt beïnvloed.
3. Interactionele benadering: gedrag van de groepsleden wordt bepaald door zowel eigen
persoonseigenschappen als door de kenmerken van de groep waarvan ze deel uitmaken. In deze
benadering wordt onderzocht boe mensen met elkaar een groep vormen, welke eigenschappen zich in die
groep ontwikkelen, en hoe die eigenschappen vervolgens weer van invloed zijn op het gerag van de
groepsleden.
Hoofdstuk 2 – functies van groepen en groepsontwikkeling
Vroeger leefden mensen in een gevaarlijke omgeving (wilde dieren). Door in groepsverband te gaan leven, kon
men zich beter weren tegen deze bedreigingen en daarmee ook beter zorgen voor de overleving van de eigen
soort.
Het leven in groepen kan de volgende voordelen met zich meebrengen:
• Gezamenlijke jacht en voedselverzameling • Betere bescherming tegen bedreigingen van
• Gezamenlijke voedselverbouwing en bereiding buitenaf
• Gezamenlijke inspanning voor het bouwen van • Zorg voor de jongeren, zieken en ouderen
huizen, het ontginnen van land en het maken • Mogelijkheid tot voortplanting
van verdedigingswallen
• Grotere waakzaamheid in gevaarlijke
omstandigheden
Volgens de evolutietheorie van Darwin is er bij levende organismen sprake van een natuurlijke selectie volgens
het principe van survival of the fittest.
Mensen leven in groepen, omdat daardoor een aantal psychologische behoeften bevredigd kunnen worden. Deze
zijn:
• De behoefte om ergens bij • De behoefte aan informatie • De behoefte aan sociale
te horen steun en sociale identiteit
The need to belong: mensen hebben een fundamentele behoefte om ergens bij te horen.
Sociale uitsluiting: wanneer groepsleden zich niet houden aan de normen die in de groep gelden.
Volgens Festinger zoeken mensen het gezelschap vooral van andere mensen op om informatie te krijgen over
allerlei zaken die er in het leven toedoen.
Hoe sterker de emotie, hoe meer die gedeeld wordt met anderen. Er zijn verschillende redenen waarom mensen
hun emoties met anderen delen:
• Door ervaringen uit te wisselen, kan iemand informatie krijgen over de vraag of de eigen emotionele reacties
terecht zijn of overdreven
• Door ervaringen uit te wisselen, kunnen de eigen emoties beter worden verwerkt en bestaat de mogelijkheid
om sociale steun te ontvangen
• Het delen van emoties vermindert de ervaren stress en leidt tot meer welbevinden
Te veel met anderen blijven praten over de eigen emoties kan ertoe leiden
dat emotioneel herstel uitblijft. De neiging om contacten met andere
mensen aan te gaan, kan veroorzaakt worden door sociale steun. Sociale
steun kan verschillende vormen aannemen:
• Emotionele ondersteuning: laten blijken van sympathie/ meegevoel en
zorgen voor het welzijn van de ander
• Advies en hulp: het geven van raad en bijstand
• Positieve feedback: het uitspreken van waardering voor iemands
kwaliteiten (doet iets met het zelfbeeld)
De groepen waartoe iemand behoort, bepalen voor een groot gedeelte zijn
sociale identiteit. Een persoon die lid is van groepen die door anderen
belangrijk worden gevonden, ontleent status aan dit lidmaatschap.
, Soms heb je anderen nodig om iets te kunnen bereiken. In organisatie zijn allerlei groepen gevormd die nodig zijn
om bepaalde taken te kunnen verrichten en doelen te kunnen bereiken. Diverse collectieve behoeften kunnen
aan groepsvorming ten grondslag liggen (organiseren van een staking, overleggen over maatregelen, produceren
van goederen en diensten). Iemand zoekt aansluiting bij een groep als doelen van die groep aantrekkelijk zijn. Of
iemand lid van een groep zal blijven is afhankelijk van de concrete activiteiten die moeten worden uitgevoerd en
van de sfeer waarin men met elkaar aan die activiteiten vormgeeft. Doelen aantrekkelijk, maar de activiteiten
minder aantrekkelijk en de onderlinge omgang niet prettig= kan iemand de groep verlaten. Mensen hebben
diverse cognitieve overwegingen om lid van een groep te worden of te blijven.
Twee soorten determinanten die bepalen of mensen zich al dan niet bij een groep aansluiten of zelf een groep
vormen: sociaal-emotionele determinanten en taakgerichte determinanten.
Bij sociaal-emotionele determinanten gaat het om de interpersoonlijke attractie. Dit wordt bevorderd door een
aantal factoren.
1. We vinden mensen aardig die er fysiek aantrekkelijk uitzien. Dit wordt positief gekoppeld aan andere goede
eigenschappen (warm, leuk, betrouwbaar). Het is daarom te verwachten dat we eerder een groep vormen met
mensen die we fysiek aantrekkelijk vinden dan met mensen die dat niet zijn.
2. We worden aangetrokken door mensen die in allerlei opzichten aan ons gelijk zijn. Gelijkenis tussen mensen is
op verschillende aspecten mogelijk:
a. Interesses, voorkeuren en hobby’s
b. Leeftijd, sociaaleconomische status, etniciteit, opleiding, beroep en politieke voorkeur
c. Waarden, opvattingen en gedragingen
d. Persoonlijkheidskenmerken
3. De status die iemand ontleent aan het groepslidmaatschap het aantrekkelijk maken om tot die groep toe te
treden. Mensen willen graag lid van groepen zijn die hun aanzien verschaffen.
4. De vriendelijkheid van mensen kan bijdragen tot de vorming van een groep. We reageren aardig op mensen
als ze ons op een positieve manier behandelen. Dit komt voort uit de neiging om anderen op dezelfde manier te
behandelen als ze met ons omgaan (beginsel van wederkerig).
Taakgerichte determinanten: mensen kunnen besluiten om een groep te vormen, of toe te treden tot een groep,
vanwege de aantrekkelijkheid van de groepsactiviteiten of groepsdoelen. Iemand kan ook lid worden om eigen
doelen te bereiken.
Soms gebeuren er activiteiten aan de eerste bijeenkomst van een nieuwe groep vooraf. Noem je de voorfase.
Vooral geval bij formele groepen. In de voorfase staat het ontwerpen van de groep centraal.
1. Oriëntatiefase→Wat wil iedereen met de groep? Formele groepen→ stelt men iemand als leider of voorzitter
aan. Van de voorzitter wordt houvast verwacht. Informele groepen→ geen aangestelde leider. Men zal zich
op elkaar oriënteren.
2. Conflictfase→Na een aarzelend begin zullen groepsleden wat meer van zich laten zien en wat ze willen
bereiken. Risico dat er verschillen ontstaan binnen de groep. Kan leiden tot conflicten. Kan gaan over de
taakgerichte aspecten of sociaal-emotionele aspect.
3. Stabilisatiefase→ Het oplossen van conflicten in de groep komt grotendeels tot stand door het proces van
gissen en missen. Hierbij speelt de wet van het effect een rol. Groepsleden proberen in deze fase van de
groepsontwikkeling allerlei gedragingen uit en letten dan op de reacties die hun gedragingen oproepen. Ook
wordt in deze fase duidelijk welke normen er in de groep gelden over welke gedragingen wel of juist niet
vertoond mogen worden, welke rollen de groepsleden vervullen en welke groepsleden elkaar graag mogen.
Hoe meer zaken naar tevredenheid→ hoe minder conflicten.
4. Prestatiefase→Als overeenstemming is bereikt over de manier waarop de groep moet functioneren, komen
de groepsleden meer toe aan het uitvoerende werk.
5. Beëindigingsfase→Sommige groepen gevormd voor een duidelijk afgebakende taak en duidelijk
afgebakende tijd. Taak klaar→ groepsleden uiteen. Groepen kunnen ook breken als ze blijven steken in de
conflictfase en niet toekomen aan een goede samenwerking.
Lineair proces: als een groep pas in de volgende fase terechtkomt als de vorige fase is beëindigd. Lastig om te
zien wanneer de ene fase ophoudt en de andere begint. Het verloop van de ontwikkeling van groepen laat zien
dat men van tijd tot tijd terugspringt naar een voorafgaande fase. Shambaugh (1978) komt daardoor tot de
conclusie dat er sprake is van een cyclisch proces. Bales (1970) gaat meer uit van een evenwichtsproces.
Volgens hem staan groepen in elke periode van de samenwerking voor de opdracht om een balans te vinden
tussen het werken aan groepstaken en aan goede onderlinge relaties.
Sociale constructie: het zijn de leden die met elkaar bepalen wat de doelen van de groep zijn, hoe men met
elkaar omgaat, wie welke rollen vervult, welke normen er gelden, welke relaties men met elkaar aangaat en
hoeveel status en invloed iedereen heeft.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Maureen28. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.