Psychologie en psychopathologie
HOC 1: inleiding – H1, H2, H3 – Nele Adriaenssens
1. Hoofdstuk 1: Het ICF-model als conceptueel kader
Systeem om gezondheidstoestand van de P weer te geven
Het biopsychosociaal
denkmodel wordt sterk
ondersteund door WHO.
Het is niet omdat iemand geen goede gezondheidstoestand
heeft, dat hij geen goede levenskwaliteit heeft.
5 descriptieve dimensies:
- Functies en anatomische eigenschappen: anatomisch/ fysiologisch & psychologisch
- Activiteiten: wat kan hij wel nog en wat zijn de beperkingen?
- Participatie: wat kan hij wel nog en wat zijn de beperkingen?
- Externe factoren: Belemmerende/ bevorderende
- Persoonlijke factoren: Belemmerende/ bevorderende
➔ Bij de 2 laatste moet je altijd denken: waarom zet ik dat daarin?
Gevolgen van pathologie
Atheoretisch, niet-cultuurgebonden (de interpretatie van de gegevens kan wel anders zijn -> vb. een 5/10 kan bij
ons veel zijn maar in de Mediterrane wereld is dat vb. niets).
Standaardtaal
Populatienorm
‘Typering van vermogen’ en ‘uitvoering’
Meetinstrumenten
1
,2. Hoofdstuk 2: Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit
WHO, 1997: “De perceptie* van individuen van hun positie in het leven in de context van de cultuur en de
waardesystemen waarin zij leven en in relatie tot hun doelen, verwachtingen, standaards en bezorgdheden.
Het is een breed begrip dat wordt bepaald op een complexe wijze door de gezondheid van de persoon, zijn
psychologische toestand, zijn mate van onafhankelijkheid, zijn sociale relaties, zijn persoonlijke overtuigingen en
zijn relatie met belangrijke kenmerken van zijn omgeving.”
* wat je zelf aanvoelt, misschien niet 100% de werkelijkheid, maar het is wat jij erover denkt
Politiek, sociologie, economie en gezondheidszorg
Toename levensverwachting
Onderzoeks- en behandelingsmogelijkheden
Wat draagt bij aan de levenskwaliteit: Subjectieve (levensvoldoening) > objectieve beoordeling*
*Er zijn situaties waarbij niemand een goede levenskwaliteit zou hebben. Maar er zijn ook situaties, vb. als iemand in een
rolstoel belandt, dat die vindt hij een goede levenskwaliteit heeft terwijl jij dat helemaal niet zou vinden.
Wordt bepaald door verschillende
2.1 Psychologische aspecten van levenskwaliteit domeinen: Biopsychosociale en spirituele
Gap-theory De indicatoren van de levenskwaliteit zijn:
ons welbevinden (subjectief) en het
= Discrepantie tussen ervaren en verwachte gezondheidsgerelateerde
functionele
levensomstandigheden.
1) Op moment B doet zich een probleem → ervaring van
levenskwaliteit daalt → maar is een acuut probleem dus
herstelt zich en de twee lopen weer bij elkaar.
2) Chronisch probleem → past haar verwachtingen niet aan →
gap wordt groter en groter.
3) Chronische aandoening, maar op bepaald moment stelt P
haar verwachtingen bij, dus de lijnen lopen terug dichter.
Komt vaak voor in de praktijk.
4) Er gebeurt iets, maar daarna heb je een betere
levenskwaliteit (Vb. mensen die terecht komen in een rolstoel
zoals Mark Hermans).
2
,Disability paradox
= Patiënt buitenstaander, nieuw evenwicht, zelfs beter
= Je hebt bepaalde beperkingen en hoe de P het ervaart kan volledig verschillend zijn dan dat wij ervan denken
of gaan zien/ beoordelen
Welke zaken kunnen er gebeuren in de
psyché van de mens om te komen tot de
betere levenskwaliteit.
Katalysator → op een bepaald moment is er iets gebeurd, vb. een ongeval
Antecedenten → die heeft een geschiedenis, al iets meegemaakt
Wanneer die katalysator optreedt, kunnen bepaalde mechanismen optreden:
- Religie (vb. P komen bij u na kankerdiagnose, je vertelt dat met FA, ze minder kans hebben op herval en
hogere levenskwaliteit -> die zeggen dat het een straf is van bovenop en dat ze er toch niets aan kunnen
veranderen).
- Coping
- Sociale vergelijking → vergelijking met andere P met dezelfde pathologie (vb. een vrouw met een kleine
borstkanker, die een klein stukje heeft laten wegdoen van haar borst, geen uitzaaiing, gaat zich
vergelijken met een status 4 kankerP -> haar eigen katalysator vermindert dus levenskwaliteit
verbetert).
- Herdefiniëren van doelen
- Herkaderen van verwachtingen
- Spirituele praktijken: niet altijd negatief (vb. als ik veel ga bidden, kan er van hogerhand geholpen
worden).
3
, Respon shift (verandering in zelfgeraporteerde QoL):
- Rekalibratie (interne standaarden) → als je zegt dat je een 16/20 moet halen maar dat lukt u niet maar
iedereen heeft maar 12/20, ja dan ben je wel blij met de 12
- Reprioritering (waarden)→ We worden allemaal opgevoed met waarden en normen maar dat wil
daarom niet zeggen dat je de waarden die u ouders u hebben meegegeven niet kunt veranderen later.
Er kan gebeuren dat je de waarden anders gaat invullen. Prioriteit geven aan andere dingen.
- Reconceptualisatie (betekenis) → Een andere betekenis geven (vb. Marc Hermans heeft een andere
betekenins gegeven aan sport en zijn levenskwaliteit is beter)
➔ Subjectieve beoordeling (appraisal:
beoordelingsprocessen)
Hier zijn ze er een beetje dieper op ingegaan en
dan zie je dat veel afhangt van de manier waarop
de P zelf gaat beoordelen (appraisal -> hoe
beoordeel je zelf uw QoL)
Hangt af van verschillende zaken:
- Referentiekader individu (vb. als je bepaalde vragen gaat stellen over levenskwaliteit, iedereen gaat die
vraag anders interpreteren en kaderen).
- Herinneringen en ervaringen
- Standaarden om mee te vergelijken
- Subjectieve algoritme: welke waarden geef je daaraan. Aan welke factoren geef je een grotere waarde/
prioriteit.
➔ Interindividuele verschillen
➔ Intra-individuele longitudinale verschillen
2.2 Determinanten en meten van levenskwaliteit
Determinanten
Subjectieve evaluatie speelt een grotere rol dan objectieve factoren
Perceptie mentale gezondheid (depressie) > fysieke gezondheid → iemand met een psychologisch letsel gaat
meer aangedaan zijn dan iemand met een fysiek letsel.
Meten
- Subjectieve perceptie van de betrokkene
- Mantelzorger/zorgverlener (cog, sens, comm stoornissen)
- NIET: SF-36, Sickness Impact Profile, Nottingham Health Profile
- Generieke ziektespecifieke vragenlijsten:
4