Ethiek
Het goede voor individu of gemeenschap:
Zeden – zedelijk – zedelijkheid (Germaans)
Moraal – moreel – moraliteit (Latijns)
Ethos – ethisch – ethiek (Grieks)
De adjectieven (zedelijk, moreel en ethisch) zijn synoniemen met een neutrale, beschrijvende betekenis, de
substantieven echter niet
De verschillende betekenissen vd substantieven houden verband met drie verwante Griekse woorden
- ethos1 = woon- of verblijfplaats van dieren of mensen
- èthos2 = gewoonte, karakter, denkwijze
- ethnos = groep levende wezens
Deze drie woorden zijn verwant omdat er een verband bestaat tussen een sociale groep, zijn verblijfplaats
en zijn levensgewoonten
Zedelijkheid en moraliteit hebben een normatieve, evaluatieve betekenis: ze verwijzen naar zedelijke
normen of idealen die in het handelen al dan niet bereikt worden
Ethiek = een systematisch-kritische reflectie over moraal en moraliteit
Moraal = een objectief beschrijfbaar systeem van gedragsregulering m.b.t. wat goed of slecht is
Moraliteit = het kwalitatief niveau van handelen en handelingsbewustzijn, vanuit standpunt van het subject
Stadia van de morele ontwikkeling – Lawrence Kohlberg:
- Niveau 1: pre-conventioneel: gedrag is gericht op vermijden van straf
1) regels volgen uit gehoorzaamheid t.o.v. autoriteiten
2) goed is eigenbelang volgen
- Niveau 2: conventioneel: sociale erkenning door conformiteit
3) goed is de verwachtingen van anderen vervullen en loyaal zijn
4) goed is de wetten respecteren en zijn plichten vervullen
- Niveau 3: postconventioneel: zich richten op algemene morele principes vanuit het oog voor
algemeen maatschappelijk belang of vanuit inzicht in de geldigheid van algemene morele principes
5) zich houden aan onderlinge afspraken en vermeerdering van het nut voor zoveel mogelijk
mensen
6) goed is het volgen van autonoom gekozen, universele rechtvaardigheidsprincipes
Theoretische wijsbegeerte = weten om het weten (voorwerp = werkelijkheid zoals ze is (Sein – Is))
Praktische wijsbegeerte (ethiek) = weten omwille van het handelen (voorwerp = werkelijkheid zoals ze zou
moeten zijn (Sollen – Ought))
- descriptieve ethiek = empirische waarneming/beschrijving vd wijze waarop normen en waarden in
een samenleving functioneren (moraalwetenschap)
- normatieve ethiek = filosofische reflectie op het morele die op zoek gaat naar de legitimering vd
morele normen, zoekt antwoord op de waarom-vraag (moraalfilosofie)
1
, - meta-ethiek = reflectie over de wijze waarop er over de ethiek wordt nagedacht, analyseert de taal
vd normatieve ethiek: wat is de betekenis van ‘goed’ en ‘deugd’ (tweedeordemoraalfilosofie)
Binnen normatieve ethiek:
- algemene ethiek = bestudeert normatieve en meta-ethische problemen in hun algemeenheid,
zonder toespitsing op concrete situaties, zoekt naar algemene principes
- bijzondere ethiek = brengt algemene principes in verband met bijzondere situaties
Binnen algemene ethiek:
- individuele ethiek = het menselijke handelen, zijn legitimerende normen en zijn funderende
beginselen kritisch onderzoeken vanuit standpunt van mens als individu (micro-ethiek)
- sociale ethiek = het menselijke handelen onderzoeken vanuit het standpunt van mens als
gemeenschapswezen (macro-ethiek)
Intentie- of gezindheidsethiek = bij de beoordeling van het ethische gehalte van een daad of een persoon
mogen alleen de intenties van die persoon in consideratie genomen worden, niet de daden zelf en de
gevolgen hiervan
Consequentialisme = bij de beoordeling van het ethische gehalte van een daad of een persoon mogen
alleen de gevolgen vd daden van die persoon in consideratie genomen worden, niet de intenties
Het object vd handeling is in alle ethische theorieën ‘het goede’
In de verdere omschrijving van dit ‘goede’ verschillen de ethische theorieën echter
Hoofdstuk 1: problemen voor een normatieve ethiek
§1 Legitimeringscrisis
= vaststelling dat een ethiek het moeilijk heeft om zichzelf te verantwoorden
1) Paradox voor een actuele ethiek
Als we de vraag stellen naar een fundering voor een ethiek, komen we terecht in tegenstellingen
Morele crisis ≠ verlies van traditionele waarden (“vroeger was het beter”)
Morele crisis ≠ het ontbreken van een dergelijke herformulering
Paradox van Apel: “Een universele, d.w.z. intersubjectief geldige ethiek op basis van solidaire
verantwoording schijnt tegelijk noodzakelijk en onmogelijk te zijn“
(Noodzakelijk ↔ onmogelijk) is de paradox, veroorzaakt door wetenschap & technologie (W&T)
Noodzakelijk: voor de eerste keer wordt de mens geconfronteerd met een planetaire verantwoordelijkheid
en dit is een nieuw besef
Onmogelijk: intersubjectieve geldigheid blijkt mogelijk als positief-wetenschappelijke objectiviteit, en in de
W&T wordt een waardevrije descriptie geleverd omtrent de wetmatigheid vd feitelijkheid, MAAR alles wat
daarentegen verbonden is met normen en waarden dreigt aldus terecht te komen op het terrein van
subjectieve irrationaliteit
De situatie (de W&T) die de legitimeringsbehoefte doet toenemen, schept ook de onmacht om haar te
vervullen
Zijn de mensenrechten een bevestiging of ontkenning van de stelling van Apel?
2
,2) Disjunctie feit-waarde
Feiten en waarden vallen niet noodzakelijk samen
Disjunctie = logisch
Sein ↔ Sollen
Is ↔ Ought
Het is een cultureel maatschappelijk probleem, een typisch probleem vd moderniteit
Traditie: van essentie de existentie afleiden
Sartre: “existentie gaat vooraf aan essentie”
Traditie: vanuit de essentiële natuur vd mens wordt zijn doel/functie afgeleid (een pen is goed, d.w.z.
vervult zijn functie adequaat, wanneer hij schrijft
De disjunctie feit-waarde is een fundamentele breuk met deze traditie
Traditie: er is een vooraf bepaald doel, we moeten worden wie we eigenlijk al zijn (essentie existentie)
Hedendaagse visie: we moeten vinden wie we zijn, er is geen vooraf bepaald doel (existentie essentie)
Door de hedendaagse visie komt de moderne mens in contact met problemen die vroeger niet bestonden
3) Disjunctie doel-middel
Weber: “Entzauberung der Welt”: de wereld verliest zijn magische waarde omdat alles een
wetenschappelijke, rationele verklaring heeft
Doelrationaliteit vs waarderationaliteit
Doelrationaliteit = middelen, gevolgen en alternatieven ordenen en afwegen om de gestelde doelen te
bereiken (zoals in W&T)
Waarderationaliteit = een handelen dat wordt beheerst door een geloof aan de objectiviteit van ethische
en/of religieuze waarheden
Gevolg: datgene wat met waarden te maken heeft, wordt gesitueerd buiten de sfeer vd rationaliteit
Dus: waardeconflicten zijn niet rationeel te beslechten, men kan er wel over discussiëren, maar zonder dat
men de normativiteit ervan kan funderen
§2 Schets van onze leefwereld als (post)modern
Postmodern = het gebruik van vroegere elementen op een moderne manier
1) Oorsprong
Het experiment vd Moderne Tijd = onze cultuur is gaan experimenteren en heeft een breuk gemaakt met
alles wat voorafging
a. Ideaal van zelfbeschikking
= het idee van een volkomen ontplooiing op basis van intellectuele autonomie en het zichzelf de wet stellen
(zeer aanwezig in de wetenschappen)
Denken is niet herhalen wat anderen gezegd hebben, maar een eigen mening vormen
3
,Verlichtingsideaal werd uitgebreid naar andere domeinen en sferen, en naar het terrein van menselijk
handelen en waardenbeleving, maar is deze uitbreiding succesvol?
b. Interne tegenstrijdigheden
Contradictie tussen een leven op basis van rationele kritiek en de realiteit vd waardenbeleving
i. kiezen wij onze waarden of kiezen de waarden ons? (ik ben fier om Limburger te zijn)
ii. verlichtingsidealen zijn abstract: hoe weten we wat we moeten doen?
Veranderingen op politiek, sociaal en economisch vlak: politieke en economische instituties zijn uitgegroeid
tot megamachines die op zichzelf draaien
Lyotard: onze postmoderne situatie is ‘het einde van de grote verhalen’
De ‘grote verhalen’ vd moderne tijd (emancipatie, vooruitgang, democratisering, ontvoogding vd arbeiders
…) zijn ongeloofwaardig geworden
Ze zijn niet theoretisch weerlegd, maar onderuitgehaald door feiten
2) Reacties
a. Individualisme
Individu gaat zichzelf als norm gebruiken
Spanning tussen individualiteit en intersubjectiviteit, en tussen particulariteit en universaliteit
Hernieuwde particulariteit = regio wordt opnieuw belangrijk (bv HBVL)
b. Een aantal andere reacties kunnen hierop geënt worden
- ironie: belang van ironische-esthetische levenshouding (aandacht voor stijl, design …)
- cynisme
- apathie: er is niets dat mensen gemotiveerd bezighoudt, behalve zichzelf
Hoofdstuk 2: Geluk als grondnorm
Grondtypes van ethisch denken:
1) Teleologische ethiek: grondslag voor ons handelen = de vraag naar het doel (‘telos’ = doel)
Als het doel goed is, zullen de middelen die we daarvoor inzetten ook goed zijn
Een waardevol doel impliceert dat de handelingen die tot dat doel bijdragen ook goed zullen zijn
De inhoud kan verschillend zijn: geluk bij Aristoteles, genot bij epicurisme, nut bij utilitarisme
Extreme vorm = loutere resultaatsethiek = de middelen om het doel te bereiken doen er niet toe,
enkel dat het resultaat bereikt wordt
2) Deontologische ethiek: handelingen of regels moeten in zichzelf moreel zijn, grondvorm is de
plichtsethiek van Kant (‘deon’ = plicht)
Extreme vorm = loutere intentie- of gezindheidsethiek = resultaat doet er niet toe, enkel de
intentie/ingesteldheid
4
, §1 Aristoteles: de ethiek van het goede leven
1) Het statuut en de methode van de ethiek
a. Ethiek als filosofische discipline
Ethiek = een zelfstandige discipline met een eigen manier van werken: ‘ethiek vd vrije burger in de polis’
Belangrijk onderscheid:
Theoretische wetenschap = wetenschap die zich bezighoudt met de kennis vd werkelijkheid, hoe de
werkelijkheid in mekaar zit
De kennis die uit theoretische wetenschap voortvloeit, is vaste kennis en verandert niet
We moeten de kennis beschouwen en bestuderen vanuit het standpunt vd toeschouwer (van op afstand)
Hedendaagse wetenschapper is geen toeschouwer: hedendaagse wetenschapper experimenteert en
‘forceert de natuur’
Poietische wetenschap = wetenschap die je nodig hebt om iets te maken (kennis vd slaaf, degene die zijn
handen moet vuilmaken)
Praktische wetenschap = resultaat is beter handelen, niet beter weten
Praktische wetenschap is gericht op de juiste beslissing, op de juiste wijze van handelen (het goede leven)
Het gaat niet om kennis vd deugd, maar om de deugd zelf (eupraxie) (voor eupraxie is kennis nodig, inzicht
en kritisch onderzoek)
Praktische kennis stoelt op ervaring, zedelijke richtlijnen worden inductief-empirisch opgesteld en zijn
daarom approximatief
Ethiek is nooit wit of zwart, maar altijd in grijswaarden
Eupraxie = het gaat niet om de kennis vd deugd, maar om de deugd zelf
b. Ethiek als praktische discipline
Het goede is een prakton agathon: het bestaat slechts in zoverre en naarmate het door de morele activiteit
wordt gerealiseerd
Het goede is niet een gegeven doel, maar als een richtinggevend idee
Dat impliceert dat ethische kennis levenspraktijk en vorming veronderstelt: de circulaire structuur vd ethiek
= ethische reflectie kan slechts vanuit concrete levenservaring en die ervaring wordt geordend en gevormd
door de reflectie zelf
Voor Plato: het goede is iets buitenwerelds, niet aanwezig in onze wereld
Voor Aristoteles: het goede is hier en nu
c. Praxis en poiesis
Poiesis = handelen met een doel buiten zichzelf, aandacht is niet zozeer gericht op het handelen zelf, maar
op het resultaat (bv schrijnwerker maakt een tafel) (actio transcendens)
Praxis = handelen met een doel in zichzelf (bv muziek spelen) (actio immanens)
Als je muziek speelt om geld te verdienen, is het (ook) een poiesis
5