Communicatie 1
Algemene spellingsregels en spelling van de
werkwoordsvormen
Zie document ‘spellingsregels’
,Soorten teksten en lezen
Leereenheid 1: omgaan met teksten
- Tekstsoorten op basis van tekstdoelen
1) Informatieve teksten
(nieuwsbericht, tekst in een encyclopedie, een verslag): hierin staan vooral feiten. Een
onderwerp wordt in een informatieve tekst van alle kanten belicht, en de schrijver neemt
geen standpunt in.
2) Opiniërende teksten
(een column, een recensie, een essay): geeft de mening van de schrijver weer, zonder meer.
Als lezer ben je vrij om dat standpunt te delen of niet: de schrijver probeert je niet te
overtuigen van zijn eigen gelijk.
3) Persuasieve teksten
(een advertentietekst, een verkoopbrief): als een schrijver deze tekstsoort kiest, wil hij je
juist wel ergens van overtuigen. De schrijver neemt een duidelijk standpunt in en wil jou
overhalen die mening te gaan delen.
4) Expressieve of emotieve teksten
(gedicht, dagboek, liefdesbrief, poëzie): de schrijver wil uitdrukken wat er in hem omgaat.
5) Amuserende teksten
(een roman, een kort verhaal, een strip, een sprookje): deze teksten bevatten geen zakelijke
info, maar vertellen een verhaal. Je leest ze voornamelijk voor je eigen plezier.
Sommige teksten kunnen verschillende tekstsoorten en doelen hebben.
Leesstrategieën
Welke leesstrategie je kiest, is afhankelijk van de tekstsoort en van het doel dat je wil
bereiken door de tekst te lezen.
Voorspellend lezen Vooraleer je de tekst leest, stel je je de vraag
welke verwachtingen de tekst oproept. Maw: kan
je obv de uiterlijke kenmerken van de tekst (titel,
tussentitel, bron, foto’s, bijschriften)
voorspellingen maken over de inhoud van de
tekst? Door die verwachtingen te toetsen aan je
eigen voorkennis, kan je de tekst sneller lezen en
beter begrijpen.
Oriënterend leezen (diagonaal lezen) Je gaat af op de uiterlijke kenmerken van de tekst
en op de auteur om na te gaan of de tekst
bruikbaar en interessant is
Globaal lezen (skimmen) Een tekst snel lezen zodat je weet waarover de
tekst gaat. Door te skimmen bekom je een
algemeen beeld van de inhoud.
Zoekend lezen (scannen) Je tast de tekst af of je doorbladert de tekst
totdat je de info tegenkomt waarnaar je op zoek
bent. Dan lees je trager.
Intensief lezen Je leest de tekst van de eerste tot de laatste
, letter.
Studerend lezen Je leest de tekst om de info te onthouden en
later nog eens te gebruiken voor een toets of een
examen.
Kritisch lezen Je leest de tekst om na te gaan of je akkoord kunt
gaan met de schrijver. Je denkt na over de
volledigheid en de relevantie van de argumenten
van de schrijver.
Genietend lezen Je leest de tekst om er plezier aan te hebben.
Lezen en samenvatten in 5 stappen
Stap 1: Oriënterend lezen:
In deze stap ga je af op de uiterlijke kenmerken van de tekst om na te gaan of de tekst
interessant of bruikbaar is. Enkele vragen die hierbij aan bod kunnen komen?
- Over welke tekst gaat het? (tekstsoort: cursustekst, krantenartikel, recept, gedicht, …)
- Welke kenmerken heeft zo’n tekst:
Tekstdoel: Informeren? Overtuigen? Ontroeren? Amuseren?
Taalgebruik: zakelijk, academisch, literair, …
- Wie heeft de tekst geschreven en waar verscheen hij? (schrijver en bron)
- Waarom lees ik de tekst (leesdoel: ter illustratie, ter ontspanning, als leerstof, ter info, …)
- Wat weet ik al over het onderwerp van de tekst? (voorkennis)
- Wat wil ik er nog meer over te weten komen? (verwachtingen)
Stap 2: Lezen
- Lees de tekst en onderstreep de kernzinnen
- Markeer de signaalwoorden in een andere kleur
Signaalwoorden: signaalwoorden maken de structuur van de tekst zichtbaar; ze geven de lezer
info over de verbanden tussen de verschillende delen van een tekst.
Typische verbanden en in een tekst zijn:
- Probleem – oorzaak – gevolg – oplossing
- Stelling – argumenten pro – argumenten contra – conclusie
Belangrijkste signaalwoorden:
Opsomming Ten eerste, en, eveneens, zowel… als, tevens, daarbij, vervolgens,
bovendien, verder, ook, een andere, daarnaast, ten slotte, tot
slot.
Toelichting, voorbeeld Zoals, bijvoorbeeld, zo, een voorbeeld, dat bijkt uit, dat komt
voor bij, ter illustratie, onder andere, neem nou, u kent het wel,
ter verduidelijking.
Volgorde Eerst, vervolgens, dan, daarna, later, voorafgaand, toen, terwijl,
voordat, nadat, zodra, intussen, vroeger.
Oorzaak/gevolg Door, waardoor, daardoor, doordat, zodat, te danken aan, te
wijten aan, als gevolg van, dienentgevolge, had als gevolg,
wegens.
Doel/middel Om…te, door te, door middel van, met behulp van, opdat,
daarmee, daartoe, teneinde, met als doel, daarvoor.