TAALKUNDIGE ASPECTEN VAN
COMMUNICATIETECHNIEKEN EN -
STRATEGIEËN
3/10 LES 1
INLEIDING
Topics:
Betekenisleer: semiotiek
> hoe komen talige keuzes tot stand?
Attitude
> wat is het effect van de keuzes die we maken? Welke woorden en zinnen kiezen we om een
bepaalde boodschap vorm te geven en wat is het effect van die keuzes?
Toepassing: Case Universiteit Vlaanderen
> Doel: impact van non-verbaal gedrag tijdens presentaties
> 1/20 van eindcijfer (bonuspunt als je deelneemt, als je niet deelneemt heb je 0)
> Eye-tracking experiment (filmpjes tonen aan proefpersonen, meten waar de proefpersonen naar
kijken) + non-verbaal gedrag in bestaande filmpjes annoteren (noteren wanneer welk gedrag
voorkomt) + online enquête
Drie delen in de cursus
1) Taal en cognitie (cognitieve wetenschappen)
2) Taal en gebruik (sociolinguïstiek)
3) Taal en cultuur
TAAL EN COGNITIE: SOCIOCOGNITIEVE BETEKENISLEER
1. COMMUNICATIEMODELLEN
1.1 Product-driven communicatiemodellen
Taal is:
- Een (offline) systeem, iets wat op zich bestaat (staat ergens extern opgeslagen en kan je in je hersenen
uploaden en dan beheers je de taal), een set van regels en betekenissen die je nodig hebt om te communiceren
Niet mee eens
- Exponenten: Structuralisme [Ferdinand de Saussure]
Onderscheid tussen signifiant (betekenis) en signifié (vorm): je hebt het concept boom (signifié) versus
de taalkundige vorm van het woord boom (signifiant)
Er is een willekeurige band/arbitraire relatie tussen de vorm en hetgeen wat je bedoelt; er zit niks in
de vorm van het woord stoel dat te maken heeft met de betekenis van het concept stoel.
Onderscheid tussen langue en parole: langue is het taalsysteem (abstract op zich bestaand systeem
dat je helemaal kan beschrijven), parole is wat taalgebruikers met het systeem doen (het gebruiken
van het systeem)
In de parole zit veel ruis en variatie: niet iedereen gebruikt het woord boom om naar het concept
boom te verwijzen (sommigen gebruiken bijvoorbeeld het verkleinwoord boompje of spreken het
anders uit)
,- Exponenten: Universele Grammatica [Chomsky]
We hebben een aangeboren taalcompetentie: verschil tussen dieptestructuren en oppervlaktestructuren.
Sentence kan bestaan uit noun phrase en verb phrase: er is een eindige set aan combinaties die de taal maakt
deze structuur die je kan maken is aangeboren, afhankelijk van waar je geboren bent. Taal bestaat dus los
van taalgebruikers
Niet mee eens
Verschil tussen competence (het abstracte systeem, langue, aangeboren) en performance (parole, wat je als
taalgebruiker met het systeem doet)
Communicatiemodellen: product-driven
Zender gaat bepaalde informatie coderen via een bepaald kanaal gaat hij die informatie transfereren
naar de ontvanger. De ontvanger moet de informatie decoderen. Op die manier is er een transfer
van informatie via een kanaal.
Zender en ontvanger werken consecutief; er zit een zeker tijdselement in want eerst coderen en dan
decoderen (maar interactie is interactiever dan dat (tweerichtingsverkeer) en dat zit niet in dit
model)
Een-op-een-relatie tussen vorm en betekenis: één concept kan net voorgesteld worden met één
vorm
Maar niet mee eens: dit is een zeer technische visie en zo eenvoudig is het niet, er gebeurt veel meer
dan enkel het coderen en decoderen
Voorbeelden van problemen bij klassieke communicatiemodellen:
Kat- balpen – auto
> Kat/poes/kitten: in het onomasiologisch perspectief heb je veel verschillende mogelijkheden om
naar één concept te verwijzen, er is geen één-op-één-relatie tussen vorm en betekenis
Vanuit semasiologisch perspectief: je hebt een talige vorm, wat is daar nu de betekenis van?
> Blauwe balpen? Een pen met blauwe inkt of de balpen kan zwart schrijven maar wel een blauw
omhulsel hebben. Er zijn heel veel verschillende contexten mogelijk waarin je ‘blauwe balpen’ gebruikt
> Er is dus geen één-op-één relatie tussen vorm en betekenis
Non-verbaal voorbeeld van OK
> Turn initial: voor je sprekersbeurt gebruik je OK om bijvoorbeeld een nieuw topic te lanceren, je rond
het vorige topic af en je begint een nieuw topic
, > Turn internal: je markeert indirecte rede, je bent zelf al aan het woord maar je zegt ‘ok het is genoeg
geweest’ markeert stukje van indirecte rede
Dus één vorm met heel veel mogelijke betekenissen
Wat met niet-correctheid?
Vb: Sam Gooris >> er zit structuur in zijn taalgebruik dus het niet gewoon maar ruis
Wat met (abstracte) idiomen/uitdrukkingen?
Vb.: ‘dat is een schat van een kind’ een y heeft eigenschappen van een x
1.2 Process-driven communicatiemodellen
Je wil communiceren en daardoor ontstaat er taal
language is for doing [languaging]: je wilt iets gedaan krijgen mbv taal
theorie: Joint action theorie >> taal als tangodansen: je doet samen iets, twee mensen zijn tegelijkertijd
actief, je anticipeert op anderen, interactioneel (en niet consecutief)
Voorbeeld van hoe betekenis ter plekke ontstaat: de betekenis van een woord ontstaat telkens terplekke en
staat dus niet in het woordenboek, de betekenis is emergent, de betekenis ontstaat in het taalgebruik
>> veel nadruk op parole dus
>> de betekenis van het woord hoer ontstaat ter plekke, ontstaat in de context. De betekenis ervan zit dus niet
in de vorm van het woord hoer.
>> dit kan je ook toepassen op non-verbaal gedrag (vb. een handdruk heeft niet zomaar één bepaalde
betekenis)
Toepassing: krantenartikel
- ‘Is alleenstaande wel het goede woord voor een alleenstaande?’
In welke zin is deze visie opgehangen aan een product gedreven visie over taal? Er wordt verwezen
naar één mogelijke betekenis in het woordenboek maar dat gaat misschien voorbij aan het feit dat er
eventueel meerdere betekenissen zijn + er wordt vanuit gegaan dat er een één-op-één betekenis is
In welke zin zou je zeggen dat dit stuk een normatieve vorm van taal hanteert? Het is
voorschrijvend, er wordt een onderscheid gemaakt tussen wat goed en niet goed is, is alleenstaande
wel een goed woord?
Zijn er risico’s verbonden aan de oproep die hier gebeurt, dus dat alleenstaande uit het
woordenboek verwijderd zou worden? Als je gaat opleggen dat iets een negatieve betekenis heeft,
verandert dat mensen hun gedachten die er initieel niet zo over dachten + een nieuw woord kan net
zo goed die negatieve connotatie overerven
In de vorm van het woord ‘alleenstaande’ zit de negativiteit: alleen versus staande; je staat alleen.
Maar de betekenis is emergent en zit niet in het woord, de betekenis ontstaat ter plaatse!!! De
betekenis ontstaat in de context
Betekenis is multimodaal
= non-verbale vorm om de kernbetekenis van het centrale concept mee te hebben, soms kan je de betekenis
niet vatten als je het non-verbale aspect niet mee in rekening brengt, dus rekening houden met het verbale en
non-verbale.
Vb.: ‘volg mij maar’ of ‘zou u mij alstublieft willen volgen’ >> je moet het non-verbale aspect mee in rekening
brengen om op een goede manier te beschrijven welke van de twee het meest beleefd is (intonatie)
Vb.: pointing is meer dan pointing (wijsgedrag): je verwijst naar iets of iemand in de ruimte, verwijzen naar
jezelf
CONCLUSIE
- Taal ≠ boodschappen coderen en decoderen
, - Taal = gecoördineerde actie, joint action
- Taal = multimodaal
10/10 LES 2
EIGEN ONDERZOEK: UNIVERSITEIT VAN VLAANDEREN
Universiteit van Vlaanderen
- Samenwerking van alle Vlaamse universiteiten
- Mbv podcasts en dergelijke proberen ze heel gewone te vragen te beantwoorden aan de hand van de
wetenschappelijke expertise van professoren
- Doel deze studie: rol van non-verbaal gedrag bij online bekeken presentaties bestuderen
- Methode: eyetracking (effect van handgebaren op kijkgedrag) + online survey (correlatie van non-verbaal
gedrag met kennis en appreciatie van filmpjes)
Eyetracking: In groepjes van 3 personen, iedereen zorgt voor 5 proefpersonen
In de week van 7 november
Online survey: online survey uitsturen en in groepjes van twee personen elkaars gedrag annoteren
tijdens het bekijken van een filmpje (hierna wordt correlatie tussen non-verbaal gedrag en kennis &
appreciatie van de filmpjes nagegaan)
2. GEDRAGSMODELLEN: THINKING FAST & SLOW
Effecten van onze talige keuzes welk gedrag brengen we teweeg?
Twee types van processen waarop we ons gedrag baseren:
1) Systeem 1
- Snel deel van ons gedragsproces
- Autopiloot, onbewust proces
- Mentale processen die ons gedrag beïnvloeden zonder dat we het beseffen
- Moeilijk uit te schakelen
2) Systeem 2
- Trage deel
- Rationeel, je bent je bewust van het feit dat die processen aan de gang zijn
- Vereist inspanning
Voorbeeld autorijden: schakelt over van systeem 2 naar systeem 1. Naarmate je beter met de auto kan rijden,
wordt het een onbewust proces.
Voorbeeld lijntjes: het lijkt alsof het bovenste lijntje het langste is (snelle systeem 1), maar als je erover gaat
nadenken weet je dat de lijntjes even lang zijn.
Voorbeeld vraagstuk: eerst denken we 10 cent (systeem 1), maar als je het uitrekent weet je dat het 5 cent is
(systeem 2)
DUS ontzettend veel van ons gedrag kan verklaart worden door de autopiloot/systeem 1
Stroop-test: voorbeeld van hoe het onbewuste proces nauwelijks uit te schakelen valt
zo snel mogelijk de juiste kleuren benoemen
bij de tweede reeks was het moeilijker want de autopiloot zat in de weg (er is een mismatch tussen de
kleuren en de woorden)