Sociologie
Hoofdstuk 1: Wat is sociologie?
Socio= De samenleving.
Logie= Studie van.
Sociologie= Wetenschappelijke bestudering van de interactie tussen personen en sociale
eenheden, de factoren die de interactie bepalen & de gevolgen daarvan op het menselijk
gedrag.
➔ De studie van de samenleving. Bekijkt gedrag vanuit sociale relaties. Je gaat kijken
naar het niveau van een groep. Kijken hoe relaties & vriendschappen ons individueel
gedrag gaan beïnvloeden.
Wat is het belang van sociologie in de gezondheidszorg?
- Een goede zorgverlener beseft dat de beheersing van het vak alleen niet voldoende
is om beroepsmatig goed te functioneren.
- Een goede oriëntatie op de steeds veranderende samenleving en zijn
gezondheidszorg is noodzakelijk.
Waarom sociologie?
1. Omdat er vaak gerichtheid is naar de individuele cliënt.
2. Sociale factoren krijgen relatief weinig aandacht.
3. Naast biologische & psychologische factoren, is er een impact van sociale factoren.
(BV: verklaringsmodellen ziekte, het ziekteverloop en –beleving bij cliënten & hun manier
van zorg vragen is vaak sociaal/maatschappelijk bepaald.)
★ Alles wat er met ons gebeurd, wordt beïnvloed door sociale relaties.
➔ “Wat individuele mensen verrichten is lang niet zo individueel als het soms
lijkt!”
➔ (BV: Waarom gaan mensen studeren? Waarom stichten mensen een gezin?
Waarom worden mensen gediscrimineerd? Waarom ….)
Voorbeeld van impact van sociale factoren:
● Sociale gradiënt gezondheid. (Gezondheidsongelijkheid.)
➔ De kans op ziekte / sterfte stijgt.
● Als zorgverstrekker in een regionaal zkh? Als zorgverstrekker binnen een bepaalde
instelling?
➔ Rollen innemen, verwachtingen vullen, je plek zoeken in een ruimer geheel/
structuur.
1
,SES: Sociaal economische status.
Self-fulfilling: De leerkracht maakt veronderstellingen & de leerling gedraagt zich daarnaar.
Sociologie zit ook in het menselijk gedrag. Wij gaan bepaalde patronen ontdekken.
(BV: Partnerkeuze -> Ouders geven je bepaalde dingen mee & onbewust komt dit terug.)
Ook moeten we het idee dat we zelf ons leven bepalen loslaten.
(BV: Aantal kinderen -> In India bv. helpen de kinderen je mee onderhouden & zorgen ze
voor je pensioen, dus de context bepaalt dit maar niet jij.)
Interactie= Elk gedrag dat gericht is op / beïnvloed wordt door anderen.
➔ Sociaal handelen: (BV: 1 iemand steekt over als het rood is, de rest gaat ook
beginnen oversteken.)
Onvoorspelbaar, onbewust.
➔ Fysiek contact niet noodzakelijk. (BV: Een blik die iemand je geeft.)
➔ Handelen tussen mensen onderling.
➔ Op elkaar reageren.
➔ Voortdurend beïnvloeden.
De basis vormen van interactie:
● Sociale ruil: Mensen gaan pas relaties (dus langdurige interacties) aan als ze daar
voordeel voor zichzelf kunnen uit halen. Dus enkel als dit voor beide partijen gunstig
zal zijn, gaat de interactie door.
(BV: Een vriendin belt me alleen als ze problemen heeft met haar PC & anders nooit,
dan ga ik beginnen twijfelen wat ik nog aan die ‘vriendschap’ heb.)
● Economische ruil: Hetzelfde als sociale ruil maar hier zullen de aard en de termijn
van de tegenprestatie vooraf bepaald worden. Terwijl bij een sociale ruil de
verwachtingen nooit op voorhand worden vastgelegd.
● Samenwerking: De beide partijen hebben hetzelfde doel voor ogen en gaan dus
gaan samenwerken. Vaak taakverdeling.
(BV: Ouders gaan in een gezins same instaan voor het opvoeden van kinderen,
voorzien van inkomen & huishoudelijke taken. Hier zal er ook een taakverdeling zijn.)
● Conflict: Voordoen van objectieve / subjectieve tegenstellingen tussen de betrokken
partijen als gevolg van ongelijke verdeling van schaarse elementen die zowel van
materiële als immateriële aard kunnen zijn.
(Bv: Een staking om meer inspraak te hebben.)
● Conformiteit: Vorm interactie waarbij betrokkenen in hoge mate voldoen aan de
verwachtingen die anderen hebben over hun gedrag.
➔ Normatieve verwachtingen= Het gaat om de geldende gebruiken /
voorschriften van de groep waartoe men behoort (groepsnorm), of van het
maatschappelijk leven.
➔ Conformiteit gaat over het inlossen van zulke verwachtingen & dus over het
zich aanpassen aan het sociale leven.
(BV: Tijdens sollicitatiegesprek zijn er duidelijke verwachtingen. De sollicitant zal zich
gepast kleden & een beleefde indruk willen maken. De werkgever zal zo een positief
mogelijk beeld proberen ophangen van zijn bedrijf.)
➔ Conformiteit alleen mogelijk als alle partijen op de hoogte zijn van hun
rolverwachtingen.
➔ Onze interacties gaan door dit soort gedrag vlotter verlopen, doordat ons
gedrag ‘voorspelbaar’ wordt, dus er zal minder energie worden vereist.
2
, ➔ Daarom dat sommige mensen zo’n belang hechten aan beleefdheidsregels &
etiquette.
➔ OOK nog een ANDERE vorm van conformiteit: Degene die ontstaat uit de
onbedoelde invloed die mensen op elkaar hebben.
(BV: De angst om door een groep te worden afgewezen / uitgesloten te
worden kan daarbij leiden tot sterke vormen van groepsdruk. ->
Volgzaamheid wordt dan ook een uiting van conformiteit.)
(BV: Mensen lopen achter elkaar naar de uitgang, tot ze ontdekken dat
eigenlijk niemand weet waar de uitgang is.)
● Machtsuitoefening: De machtigste interactiepartner die de andere beïnvloedt om
zijn eigen doelstellingen te bereiken, mogelijks zelfs tegen de doelstellingen en de
weerstand van de onderworpene in.
(BV: In tijden van werkloosheid hebben werkgevers veel meer macht over de
werknemers dan anders. Werknemers zullen zich dan veel flexibeler opstellen,
omdat ze na eventueel ontslag niet snel ander werk zullen vinden.)
=> De maatschappelijke context beïnvloedt menselijk gedrag via zijn invloed op
menselijke interacties.
(BV: Als je in een groot gezin leeft zullen de studieprestaties van de kinderen lager
liggen omdat de huiswerkbegeleiding dan gedeeld moet worden tussen alle broers /
zussen.)
Contextuele factoren die onze interacties & gedrag beïnvloeden:
Deze factoren hangen allemaal samen & beïnvloeden elkaar.
1. Demografische factoren.
➔ De meetbare eigenschappen van een bevolking of bevolkingsgroep
en van de samenstelling daarvan.
➔ Kunnen het gedrag van mensen bepalen en zelfs een maatschappij
als geheel veranderen.
(BV: Aantal geboortes in grote steden.)
(BV: In 1881 veel baby’s maar weinig ouderen, dus er moesten meer
voorzieningen zijn omdat zij telkens ouder & ouder worden.)
2. Ecologische factoren.
➢ Klimatologische kenmerken:
➔ Hoe het klimaat het gedrag van mensen beïnvloedt.
➔ (BV: Siesta omdat het warm is.)
➢ Geografische kenmerken:
➔ Hoe aardrijkskundige kenmerken het gedrag van mensen
beïnvloeden.
➔ (BV: Je leeft in een overstromingsgebied dus je gaat hoger
gaan wonen.)
3. Materiële factoren.
➔ Grondstoffen, technologie en de infrastructuur van een maatschappij.
➔ (BV: Je kan gemakkelijk sociaal contact online zoeken als je dit te
moeilijk vindt in het echte leven.)
➔ (BV: Overal, in ieder land vind je een Mac Donalds terug.
4. Economische factoren.
➔ Productie, distributie en consumptie van goederen en diensten.
3
, ➔ (BV: Mensen gaan langer gaan studeren omdat er op een
sollicitatiegesprek vaak wordt gevraagd naar praktijkervaring.)
5. Sociologische factoren.
➔ Zijn zelf het resultaat van interactie tussen personen of sociale
eenheden, en die op hun beurt nieuwe interactiepatronen
beïnvloeden.
➔ Cultuur & structuur heeft een blijvende invloed op alle verdere
interacties.
Hoofdstuk 2: cultuur.
Wat is cultuur?
= Cultuur is het min of meer samenhangende geheel van alle uitingen van een samenleving
of groepering die zich daardoor van andere onderscheidt.
➔ De inhoud van het georganiseerde samenleven.
➔ Alles door de mens verworven/ gecreëerd = zeer breed.
➔ Vanaf je een groep (vanaf 2) hebt, is er al een cultuur.
➔ (BV: Kledingstijl, gedrag, opinies, doelen…)
➔ Elitaire bijklank= Iets wat mensen “ moeten” nastreven.
➔ Gust de Meyer vond dat er geen hoge / lage cultuur was. Hij vond dat alle cultuur
was. (BV: FC De Kampioenen is ook cultuur.)
➔ Cultuur in de sociologie is ruimer & neutraler:
- Een samenleving HEEFT een cultuur.
- 1 levenswijze (=Way of life.)
- Wat typeert het denken & doen in groepsverband?
➔ Functies van cultuur?
- Aanpassingsmechanisme: Kan makkelijk aangepast worden, moet niet
opnieuw uitgevonden worden.
- Bindende kracht: Als groep je identificeren.
- Zingeving & kwaliteit: (BV: Je verjaardag vieren.)
➔ Voorbeelden cultuur:
- Als je een ticket voor het openbaar vervoer wilt kopen in buitenland staan er
hokjes op de grond & iedereen gaat daar mooi in gaan staan. Zo is er geen
chaos & is alles mooi gestructureerd.
- Bij kinderen, gaan er verschillende groepen ontstaan. Ieder groepje kinderen
zal een spelletje anders gaan spelen, adhv eigen spelregels / volgorde waarin
ze de spelletjes spelen. Kindjes die bij een bepaalde groep komen, gaan zich
aanpassen aan die groep.)
➔ Kenmerken cultuur:
➢ Gemeenschappelijk: Een cultuur heb je binnen een bepaalde groep.
➢ Geïnternaliseerd: Dingen die geleerd zijn & niet meer hoeven herhaald te
worden.
(BV: Tanden poetsen, “Dankjewel” zeggen…)
➢ Accumulatie: Op basis van wat ontwikkeld is, verder opbouwen.
(BV: Door gebruik van taal, kunnen menselijke ervaringen worden
overgedragen. Hierdoor kan een nieuwe generatie verder bouwen op de
cultuur van de vorige, zonder van 0 te moeten herbeginnen.)
➢ Specifiek menselijk: Vermogen om door ervaring / imitatie allerlei
probleemoplossend gedrag aan te leren.
4