H1 Symbool vs. Teken
Univoque taalteken: het taalteken is eenzinnig/eenduidig en wordt als dusdanig beschouwd;
het heeft slechts 1 betekenis (vb. wortel, vrouw, water, papier)
Equivoque taalteken: het taalteken is dubbelzinnig, heeft meer dan 1 betekenis.
- Homonymie: een woord met dezelfde uitspraak en schrijfwijze heeft 2 betekenissen
die geen onderliggend verband hebben (arm, gerecht, bank)
- Polysemie: een woord met dezelfde uitspraak en schrijfwijze heeft 2 betekenissen die
een onderliggend verband hebben (college)
Analoog taalteken: het taalteken vergelijkt 2 begrippen met elkaar en beklemtoont hun
onderlinge gelijkenissen en verschillen (gezonde lucht vergelijken met gezonde mens, het
zijn van god met het zijn van schepselen)
De verschillen tussen univoque, equivoque en analoog zijn niet statisch, noch absoluut. Ze
zijn vooral afhankelijk van de taalgebruiker. Er bestaan weinig woorden die univoque zijn,
maar wie een taal spreekt of interpreteert, kan wel een woord tot univociteit reduceren.
Annick De Wit: 4 worldviews
1) Kenmerken van een traditionele worldview
- Inzet voor de maatschappij
- Respect voor traditie en maatschappelijke orde
- Nederigheid en bereidheid tot zelfopoffering is belangrijker dan individueel
eigenbelang
- Waardering voor discipline en strenge gedragsregels
2) Kenmerken van een moderne worldview
- Individuele creativiteit, rationaliteit en kritisch denken staan centraal
- Mensenrechten en waardigheid van de mens is zeer belangrijjk
- Belang hechten aan democratie en eerlijkheid
- Wetenschappelijke, technologische en economische vooruitgang
3) Kenmerken van een postmoderne worldview
- Respect voor meningen en perspectieven van anderen
- Inzet voor sociale rechtvaardigheid
- Zorg dragen voor het milieu
- Reactie op het moderne wereldbeeld
4) Kenmerken van een integratieve worldview
- Overstijgt dualisme en polariteit (we zijn als 1 mens)
- Leidt tot innovatie en effectieve communicatie
- Universele existentiële waarden
- Zeer zelfreflexief
- Sterke waardering en verbondenheid met de natuur en het bestaan in zijn geheel
1
,Sensus literalis = letterlijke betekenis van een woord: de fundamenteelste en vaak meest
voor de hand liggende betekenis van het woord; hierbij worden primaire referenten van de
gebruikte woorden bij de interpretatie betrokken.
Beschrijvende en normatieve teksten zijn meestal geschreven om letterlijk begrepen te
worden.
Niet letterlijke interpretatie van een woord = figuurlijke/overdrachtelijke interpretatie:
koepelterm om een reeks verschillende manieren van een woord of zin te begrijpen.
Paradox: twee woorden die elkaar lijken tegen te spreken, worden op elkaar betrokken en
bij nader toezien wordt inderdaad bevestigd dat de woorden elkaar tegenspreken (leven na
de dood).
Oxymoron: twee woorden die samen gebruikt worden, spreken elkaar zonder meer tegen
(oud nieuws).
Metonymie: een woord wordt gebruikt om naar iets te verwijzen dat er nauw mee
verbonden is (een glas drinken).
Tautologie: hetzelfde wordt met 2 woorden uitgedrukt (eenzaam en verlaten).
Metafoor: een tekst/zin waarin op een onverwachte manier 2 realiteiten met elkaar worden
vereenzelvigd, niet vergeleken!! (Pieter is een leeuw)
Hyperbool/overdrijving: stelt werkelijkheid groter voor dan ze is
Eufemisme/understatement: stelt werkelijkheid mooier voor dan ze is
Pleonasme: twee woorden worden samen gebruikt waarbij het ene een essentieel aspect
van het andere herhaalt (nieuwe aanwinst)
Herhaling: woord komt letterlijk, of in varianties 2x of vaker voor
Ironie: een woord zegt het tegenovergestelde van wat men bedoelt (het roerend eens zijn)
Simile: een vergelijking gebaseerd op een gelijkenis (bescherm mij als de appel van uw ogen)
Gelijkenis: twee of meerdere verhalen worden naast elkaar gelegd vanwege gelijkenissen
(parabel van het mosterdzaadje)
Allegorie: tekst die niet letterlijk bedoeld is, maar waarbij de belangrijkere elementen voor
een andere werkelijkheid staan (allegorie van zaaier en zaad)
Een symbool is het non-aliud (het niet-andere) van het gesymboliseerde:
Bij een symbool vormen het gesymboliseerde en het symboliserende (het symbool) een zo
nauw verweven eenheid dat ze niet los van elkaar kunnen bestaan en dat ze in elke
2
,specifieke combinatie van beide uniek en onvervangbaar zijn. Het is niet mogelijk om
meerdere symboliserende voor hetzelfde gesymboliseerde te hebben.
Met „non-aliud“ wordt inderdaad deze nauwe verwevenheid uitgedrukt.
Is een foto van een persoon een teken, een symbool of geen van beide?
In eerste instantie is een foto van mij een teken, mijn lichaam is een symbool. Als iemand
mijn lichaam pijn doet, dan doet het mij pijn. Ik ben mijn lichaam of ‘embodied’. Indien
iemand mijn foto pijn doet, doet die niet noodzakelijk mij pijn. Ik heb een foto van mij, ik ben
niet deze foto. Er kunnen veel foto’s zijn van mij, maar ik heb maar 1 lichaam. Ik kan in deze
wereld zijn zonder foto van mij, maar niet zonder lichaam.
Anderzijds kan het scheuren van mijn foto tot op zekere hoogte pijn doen en bedreigend
zijn. Daarom is een foto meer dan een teken, maar toch minder dan een symbool.
Tekenen kunnen ons toedoen, onze interpretatie, onze zingeving opschuiven inde richting
van een symbool, de tekenen kunnen nauwer verbonden zijn met wie we zijn door de zin die
we eraan geven. Niet elke foto is gelijk, sommige zijn meer verbonden met ons dan andere.
De overgang tussen teken en symbool is niet statisch, maar dynamisch.
Het levende lichaam:
Het is een symbool. De band tussen het symbool (het levende lichaam) en het
gesymboliseerde (mijn ziel/geest) is zeer sterk. Geen van beide kan zonder de andere gezien
worden. Indien het lichaam als teken zou gezien worden, kan de mens enkel fysiek lijden als
men honger heeft; maar als men fysiek schaadt, schaadt men ook effectief de mens.
Het lichaam representeert de persoon/geest; het symbool verhult dus wie we zijn, maar
verbergt ook tegelijk een deel van wie we werkelijk zijn. Het is een poging om iets
onzichtbaar (de geest), zichtbaar te maken.
In het geval van een teken ligt de nadruk op het teken zelf (een ding), maar bij een symbool
ligt de nadruk op het symboolgebeuren (datgene dat het symbool doet).
Het dode lichaam:
Het is een teken. Er is geen dialogische interactie meer mogelijk, het dode lichaam verwijst
enkel naar wie de persoon ooit was.
Indien het lichaam van de mens als teken beschouwd wordt, zou men enkel fysisch lijden,
niet mentaal. (Dualistische denkvisie)
Indien het lichaam van de mens als symbool beschouwd wordt, zijn het lichaam en de geest
onafscheidelijk aan elkaar verbonden en zal men dus ook mentaal lijden door de fysieke pijn.
(Personalisme)
4 pogingen om tot waardevolle uitspraken over God te komen met immanente taal:
1) Het religieuze taalgebruik is equivoque met betrekking tot god en de schepselen via
negativa (de ontkennende weg)
3
, - Men zegt enkel dingen mbt tot god die ontkennend zijn (god bestaat niet (op de
manier waarop de schepselen bestaan), god is niet goed (op de manier dat de
schepselen goed zijn)).
- Als een woord tegelijk gebruikt wordt voor god en de schepselen, is de betekenis
equivoque (niet dezelfde betekenis)
- Leidt tot apofatische of sprakeloze theologie
2) Het religieuze taalgebruik is univoque met betrekking tot god en de schepselen via
affirmativa (de bevestigende weg)
- Univoque: bepaalde woorden (zoals goed) betekenen hetzelfde voor god als voor de
schepselen
- Volledige univociteit is moeilijk door het anders-zijn van god
- God is altijd groter dan onze denkpatronen
3) Het religieuze taalgebruik is analoog via analogiae (de overtreffende weg)
- Vertrekken vanuit veronderstelling dat god de oorzaak is van de schepselen en dat er
om die reden ondanks alle verschillen een gelijkenis is tussen god en de schepselen
- Tussen de manier waarop een woord toepasbaar is op god en op de schepselen zijn
vele gelijkenissen ondanks de vele verschillen
- Vergelijk de schepselen met god, niet omgekeerd (Al machtig)
4) De religieuze taal is metaforisch en symbolisch
- Hermeneutische benadering
- Mensen zijn actieve deelnemers aan het kennisgebeuren (subjectief kennende mens
staat centraal)
- Nadruk op gods-, werelds- en mensbeelden
Het zijn van de mens is hermeneutisch zijn: de mens is in staat iets als iets (anders) te
verstaan. De werkelijkheid is er voor ons alleen als de geïnterpreteerde werkelijkheid.
De mens is in staat iets te verstaan: de werkelijkheid is er voor ons alleen als de
geïnterpreteerde werkelijkheid. Er zijn voor de mens geen feiten in de zin van pure feiten,
feiten zijn namelijk voor interpretatie vatbaar; de mens is homo hermeneuticus
(interpretatieve wezens).
Wat is het verschil tussen een letterlijke en een metaforische interpretatie van de uitspraak
“De Bijbel is het Woord van God”.
Letterlijke interpretatie van de uitspraak “De Bijbel is het Woord van God”: we zien de Bijbel
dan echt als het woord van God, alsof het echt zijn woorden zijn (fysiek spreken). Echter, het
kan onmogelijk letterlijk begrepen worden: want spreken is een activiteit van mensen en
veronderstelt lichamelijkheid. Bovendien is taal eindig, beperkt en beperkend: hoe zou God,
die begrepen wordt als een oneindig wezen, dan kunnen spreken?
Metaforische interpretatie van de uitspraak “De Bijbel is het Woord van God”: we zien dat
de Bijbel het woord van God is maar in mensentaal, want God kan niet spreken (God is geen
4