Evolutie en de tree of life
Historische achtergrond
4 grote tijdsblokken: de Griekse filosofie, 1750-1859 (ontwikkeling van moderne wetenschappen),
1895-begin 20ste eeuw (klassiek Darwinisme), nu (Neo-darwinisme).
Natuurfilosofen (verklaren het leven)
- Anaximander : 1) leven ontstaat spontaan, niet door de goden geschapen = autogenese
. 2) opeenvolgende metamorfoses, leven wordt steeds complexer vb: vlinder
- Empedocles : organismen ontstaan door “brokken” organismen die ronddrijven in soep = idee van
. bepaald bouwplan om te kunnen overleven en defecten worden verwijdert.
- Anaxagoras : onderzoekt waarom het gebeurd; toevallige, immateriële intelligentie, EVOLUTIE . . . . .
. HEEFT GEEN DOEL IN DE NATUUR.
- Democritus : alles samengesteld uit atomen hij ziet zuiver geheel, organismen zijn materie.
leven ontstaan door natuurlijke oorzaken niet door goddelijke schepping
oorzaken niet teleologisch (geen doel)
verklaren enkel ontstaan, geen evolutie: het stopt bij de mens
- Hippocrates : observatie en empirische benadering (bedenkt geen dingen, gaat uit van
waarnemingen), kenmerken overerfbaar en klimaat zorgt voor verschillen in dieren
en planten (geen filosoof).
Evolutieleer ⇔ CHRISTENDOM (creationisme : leven ontstaan in 1 golf)
De verlichting in de 18de eeuw = vrij wetenschappelijk denken zindert door heel Europa, men kijkt
naar de wereld op een andere manier.
Vb: Leibniz : ziet continuïteit en gradualisme: natuur verandert maar altijd continu en geleidelijk. Hij
…. ziet overal perfectie.
Maupertuis : spontaan ontstaan van organische bouwplannen uit minuscule bouwstenen en … …
… enkel de beste bouwplannen overleven.
Buffon : geen gemeenschappelijke afkomst want geen historische gegevens (er zijn geen
. boeken), onvruchtbaarheid van hybriden, geen tussenvormen aanwezig van gesplitste soorten.
. Levende materie ontstaat door spontane chemische processen, spontane combinatie moleculen
. tot het eerste individu van de soort : moule intérieure (prototype), omstandigheden induceren
…….kleine variëteiten en daardoor zijn niet alle individuen identiek.
Lamarck : ER IS EEN GRADUELE OVERGANG VAN DE ENE SOORT IN DE ANDERE !!!!!
. “le pouvoir de la vie” = innerlijke drang om naar perfectie te streven ( leven wordt steeds
. complexer tot het meest complexe wezen dat er is: nu de mens maar is niet het eindpunt) er zijn
……..verschillende lijnen van ontstaan en ontwikkeling, ze zijn anders door de invloed van de
……..omgeving : driven bij inner ‘need’ = fout
, 2 belangrijke oorzaken : intrinsieke kracht om te streven naar complexiteit en intrinsieke
……….capaciteit om te reageren op de omgeving.
Paleontologie
creationistische verklaring : artefact (rots lijkt op dier) en het zijn dieren die niet mee op de ark
van Noah konden MAAR : ontdekking nieuwe fauna’s in Australië, Amerika, Afrika dus ark zou heel
groot moeten zijn + volledig verschillend van moderne fauna’s + fossielen komen voor in lagen (kan
niet als er een uitroeiing gebeurde in 40 dagen) en fossielen van vissen na zondvloed ?
Cuvier : geen filosoof, bekijkt de lagen: onderste zijn minst complex en bovenste zijn meest complex
verklaring = catastrofisme (er is een fauna maar via iets dat gebeurd wordt heel de fauna uitgeroeid)
met nieuwe schepping van meer complexe organismen = progressionisme.
Geologie
Gradualisme toegepast op geologie door Hutton en uniformitarianisme (dezelfde omstandigheden
leiden tot dezelfde veranderingen, alles gebeurd uniform) door Lyell.
Sociologie
Malthus: bestudeert menselijke populaties = neemt exponentieel toe, maar voedselvoorraad is
beperkt dus probleem bij kritisch punt (malthusiaanse catastrofe) = manier van god om de mens te
behoeden voor luiheid.
Darwin en Wallace
Hebben op dezelfde moment, dezelfde manier en met dezelfde ideeën de evolutietheorie ontwikkeld
Natuurlijke selectie
Observatie 1 : populaties hebben onbeperkte voortplantingscapaciteit
Observatie 2 : populaties blijven op lange termijn ongeveer gelijk van grootte
Observatie 3 : grondstoffen zijn beperkt (voedsel)
conclusie : er vindt competitie plaats tussen individuen.
Observatie 4 : geen enkel individu is gelijk binnen een populatie (variatie)
Observatie 5 : veel van die variatie is erfelijk
conclusie : overleven hangt af van de erfelijke eigenschappen van het individu, best aangepaste
overleven makkelijker en hebben meer nakomelingen.
conclusie : de betere eigenschappen worden proportioneel meer doorgegeven dan de andere, de
populatie verandert in de tijd.
Dus : omgeving speelt in op aanwezige variatie, organisme past zich niet aan maar de omgeving
past het organisme aan! Wanneer variatie beperkt is en de omgeving verandert dan sterft de
populatie uit.
Hoe meer energie er gestoken wordt in overleven, hoe minder energie je hebt om te evolueren
Struggle for life heeft niets te maken met agressie.
Natuurlijke selectie = differentieel reproductief succes veroorzaakt door interactie van
milieuomstandigheden-variatie, resulteert in adaptatie. Verschillende populaties kunnen divergeren,
nieuwe soorten ontstaan maar er sterven er ook uit. De veranderingen gebeuren gradueel.