EXAMENOPDRACHT B: BEWEGEND LEREN
HET DYNAMISCH EI-SCHEMA
Alle begrippen in het dynamisch ei-schema zijn verbonden met elkaar.
Alle begrippen staan dus niet los van elkaar, maar vormen juist samen één geheel.
Het algemene verband = je kan niet functioneren als je niet alle delen uit het dynamish ei-schema beheerst.
Wanneer je een onderdeel uit het dynamisch ei-schema niet goed beheerst, zal dat gevolgen hebben.
Als je de basis niet goed genoeg beheerst, zal je in de toekomst problemen krijgen met de volgende begrippen.
Wanneer je het eigen lichaam niet goed kan inschatten en je zintuigen niet goed hebt ontwikkelt, zal dit gevolgen
hebben op de grove motoriek.
Hierdoor zal je geen gebruik kunnen maken van de fijne motoriek of de ooghandcoördinatie.
Dit heeft op zijn beurt invloed op de integratie om te kunnen lezen, rekenen, schrijven en intentioneel bewegen.
, VERKLARING VAN DE BEGRIPPEN
LICHAAMSSCHEMA EN LICHAAMSPERCEPTIE
De grote vraag hier is: “Hoe goed ken ik mijn eigen lichaam?”.
Dit beeld krijg je door de voorkennis, ervaringen en gedachten die je over je eigen lichaam hebt.
Het bepaald voor een groot deel hoe je beweegt in de ruimte en hoe je deze ruimte kent.
Er zijn verschillende delen:
LICHAAMSPLAN LICHAAMSBESEF LICHAAMSIDEE
Dagelijkse bewegingen verlopen Je kunt lichaamsdelen benoemen Het subjectief beeld dat je van je
zonder dat we erbij nadenken. en aanwijzen doordat je beseft wat eigen lichaam hebt.
Na veel ervaringen hebben we voor je lichaam kan en waar de
de neuromotorische structuren bewegingen plaatsvinden. Bijvoorbeeld:
een plan vastgelegd. Ik vind mijn eigen buik te dik, maar
Dit plan kan je automatiseren en Bijvoorbeeld: iemand anders kan mijn buik juist
dus terug oproepen. De afstand tussen je handen heel erg mooi vinden, omdat die
wanneer je iets vastneemt, is niet persoon zelf een vollere buik heeft.
Bijvoorbeeld: altijd hetzelfde. Wanneer je een
Ik ben van plan om recht te staan. doos vastneemt, is de afstand
Ik ben niet van plan om uit het niets tussen je handen niet hetzelfde dan
te vallen. als je een tennisbal vastneemt.
PRIMIAIRE REFLEXEN
Deze reflexen heeft iedereen vanaf de geboorte.
De baby heeft geen controle over de eigen reflexen, want ze gebeuren onbewust.
Het zijn primitieve reflexen die je als baby nodig hebt, maar als volwassenen links laat liggen.
Bijvoorbeeld:
De grijpreflex en schrikreflex
, GRIJPREFLEX SCHRIKREFLEX
POSTURALE REFLEXEN
Deze reflexen komen in de plaats van de primaire reflexen.
Ze worden ook wel de houdingsreflexen genoemd.
Het verschil met de primaire reflexen is dat we ze in het verdere leven als volwassenen wel nog nodig hebben.
Deze reflexen vormen de basis voor de automatische controle over willekeurige bewegingen.
De automatische bewegingen regelen vooral de houding tegen de zwaartekracht in, maar ook de spierspanning
en de tonus. Ze zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling van een normale houding en motoriek, maar ook
om later een bewegingspatroon te kunnen leren.
Hoewel deze reflexen automatisch gebeurt, moet ze nog steeds vaak geoefend en herhaald worden.
TAST, GEUR, SMAAK EN GEHOOR
De zintuigen zorgen ervoor dat alle prikkels die we tegenkomen, omgezet worden in motorische reacties.
TAST GEUR SMAAK GEHOOR
Bijvoorbeeld: Bijvoorbeeld: Bijvoorbeeld: Bijvoorbeeld:
Wanneer je iets ziet dat je Wanneer je iets ruikt dat Wanneer je iets proeft dat Wanneer je iemand om
graag wil voelen, zal je er stinkt, zal je je neus je vies vindt, zal je het hulp hoort roepen, zal je
naar grijpen, vastnemen dichtknijpen. uitspuwen en niet meer op het geroep afgaan.
en eraan voelen. willen slikken.
.
PROPRIOCEPTIE
Proprioceptie oftewel het positiezintuig houdt ons op de hoogte van onze bewegingen en lichaamspositie
(stand, houding, beweging, positie en tonus van de lichaamsdelen) zowel bewust als onbewust.
Het zorgt ervoor dat het lichaamsbewustzijn wordt vergroot en de motorische controle/planning wordt
, vergemakkelijkt.
Bijvoorbeeld:
Meditatie maakt je bewuster van je lichaam doordat je meer controle hebt over je ademhaling en houding.
ZICHT EN OOGMOTORIEK
De oogmotoriek zijn de bewegingen die de oogbollen kunnen maken en wordt aangestuurd door de kleine
hersenen. Zonder de oogmotoriek zou je niet goed kunnen zien, maar zou ook het evenwichtsorgaan niet goed
ondersteund worden.
Het evenwicht is een samenwerking tussen de proprioceptie, het evenwichtsorgaan en het gezichtsvermogen
die allemaal gecoördineerd worden door de kleine hersenen.
Wanneer één van deze drie niet goed functioneert, zorgt dit voor een verstoring in het samenwerken en dus een
verstoring in het evenwicht.
Bijvoorbeeld:
Wanneer je aan het typen bent, zal je met behulp van het bewegen van je oogbollen (van links naar rechts en
boven naar onder), de hersenen aanzetten om je handen en vingers te bewegen.
EVENWICHT
We blijven in evenwicht door een wisselwerking tussen verschillende krachten, namelijk de zwaartekracht en de
kracht van de skeletspieren. Door deze wisselwerking ontstaat er een samenwerking tussen de proprioceptie,
het evenwichtsorgaan en het gezichtsvermogen die allemaal gecoördineerd worden door de kleine hersenen.
Er zijn twee soorten evenwichten:
Statisch evenwicht Dynamisch evenwicht
= je kan helemaal blijven staan of zitten. = je kan de houding van je lichaam aanpassen terwijl
je in beweging bent.
.
RUIMTE EN TIJDSPERCEPTIE
Ruimteperceptie Tijdperceptie
Je voelt aan of weet hoeveel ruimte je lichaam in Hoe je tijd waarneemt en de duur, snelheid en ritme