Indeling in fasen
Continuiteit = dan geloof je dat de ontwikkeling altijd blijft doorlopen. Het is een continue
verandering. Je gaat cronologisch vooruitgang boeken
= quantitatief – gelijdelijk aan ga je groeien – geen kwalitatieve verschillen zichtbaar.
Zij die geloven in continuiteit.
= gelijdelijke continue verandering waarbij we quantitatieve verschillen (groeien en je wordt groter
maar bent eigelijk een volwassenen in zakformaat, je bent een klein wezen.
Discontinuiteit = mensen die heir in geloven zeggen dat alles in verschillende fasen gebeurt, op het
iende van een fase maak je een crisis mee, da deze crisis te doorstaan ga je naar de volgende fase.
Vb: puberteit
M.a.w. Er zijn kwalitatieve verschillen
= je wordt altijd een ander wezentje, de baby is een wezen, maakt een crisismoment mee, gaat een
bepaalde stap zetten en wordt een peuter, een peuter is qualitatief anders dan de baby
= fases maken, bepaalde klik maken en je stapt over naar de volgende fasen.
= vb = rups die zich ontpopt tot vlinder.
Indeling in fases kunnen we ook fisueel voorstellen a.d.h.v 3 modellen:
1. Trapmoddel
= Als je in het midden staat (aan de top) ong. Leeftijf van 50. Dan heb je het hoogtepunt bereikt,
levensdoel bereikt, vanaf dan alleen maar naar beneden.
= niet wetenschappelijk, op basis van eigen ervaringen.
2. Gelaagd model
= Lagen zitten ‘toevallig’ in elkaar, zijn totaal niet zinvol met elkaar verbonden, je ziet geen
verbinding. Kan zijn dat een andere laag wel invloed speelt op de volgende -> toeval
= focus zich op het nu, waar je nu in zit, wat houdt je op dit moment bezig. Nieuwe laag = nieuwe
fase.
1
,Denk aan: rusische poppetjes die je in elkaar kan steken.
Vb = froyd = ontwikkeling van persoonlijkheid
3. Lijnmodel
= continue verandering, niet veel aandacht besteden aan een overgang. Je bevind je op een bepaalde
plaats op die rechte lijn.
Je wordt niet wakker met het idee dat je plots een puber bent geworden.
2 theorien:
- Behaviorisme: ‘je zit op een bepaalde plaats op de lijn, maakt dingen mee en daardoor ga je
gewoon verder op de lijn. Alles is continu, je zit op de lijn en de lijn gaat steeds verder.
Denken dat je volgens een bepaalde lijn ontwikkeld. Op basis van ervaringen ga je verder op
de lijn.
- Informatieverwerkingstheorie: we verwerken dingen op een bepaalde manier die we hebben
meegekregen vanaf de geboorte.
Lijnmodel = continuïteit (= een lijn die doorloopt)
Gelaagd model = discontinuïteit (= denkt in fases: laag over laag over laag..)
Trapmodel = combinatie (= combinatie van beide)
Stagnatie = stilstaan (vb ontwikkeling die geen vooruitgang meer boekt (heeft verschillende
redenen) of bv door een depressie,.. dat je een stap terug zet.
Microsysteem = systeem dat dichtste bij jou staat, zal het meeste invloed hebben op jou bv. je gezin
Mesosysteem = iets verder maar nog steeds dicht bij jou. Bv ouders dat contact hebben met de
school, hobbys,.. (wederzijdse interactie)
Exosysteem = dingen die iets verder van jou staan maar ook invloed gaan uitoefenen. Vb. Promotie
op het werk van een van oudders, zorgt ervoor dat ouder minder thuis is.of ouder die werk verliest.
Jij komt hier niet rechtstreeks mee in contact maar heeft toch invloed op jou.
Macrosysteem = bredere maatschappelijke context, vb. Land waar je opgroeid. Bepaalde wetten die
er zijn. Vb. Landen waar meisjes niet naar school mogen gaan,..
Chronosysteem = het tiijdsaspect speelt ook invloed. (Verhuizen,..)
2
, Factoren die ontwikkeling sturen = erfelijkheid en milieu.
- Je kan die niet los zien van elkaar
Vb. Taal = erfelijk bepaald maar waar je opgroeid (het mileu) gaat bepaalde kansen bieden.
Erfelijk aspect invloed op mileu = je wordt heel muzikaal opgevoed, er staat een piano in de
living, je ben al vroeg en snel met muziek bezig; je hoort altijd muziek,.. —> kans groter dat jij ook
dat mileu gaat opzoeken vb. Muziekschoo gaan, met muzie bezig zijn,..
Erfelijkehid gaat bepalen welke milieus jij gaat opzoeken.
Milieu dat je erfelikheid gaat bepalen = vb een fabriek dat plots uitkam dat die zeer schadelijke
stoffen uitstootte, de mensen die daar wonen/woonden stellen zich de vraag of dit erfelijk een
invloed gaat hebben. (Die stoffen zijn in de grond gekomen, mensen die bv moestuin hadden hebben
hier mee van gegeten.) gaat dit invloed hebben op het erfelijke?
Tot hoever gaan deze erfelijke en milieu sturing in het leven? ‘In hoeverre zit ik hier omdat ik hier zelf
voor heb gekozen of in hoeverre spelen toch mijn ouders hier een rol in? Of het milieu waar je hebt
ingezeten. —> filosofische kwestie
Ontwikkelingsdomeinen en -opgaven
Bij alles moet je stilstaan met de vraag ‘wat is nu normaal?’ ‘En is dat normaal? Of wat net niet?’
Langdurige problemen = beperkingen
Modellen:
Rijpningsmodel (nature)
- Legt focus op biologische
- Epigenese = alles vanaf het begin aanwezig dat jou als persoon ontwikkeld
- Spontane veranderingen (livhaam beslist zelf wanneer het klaar is om te ontwikkelen)
- Eindpunt (adolecent – ben je ‘rijp/klaar’) (21j)
- Epigenese = invloed van binnenuit (biologisch bepaald)
(Enkel de namen die later nog in de cursus voorkomen = kenne!)
Milieumodel (nurture)
- Tabula rasa = ongeschreven/wit blad, je word geboren en dan ga je dingen op dat blad
schrijven a.d.h.v. Dingen die je meemaakt.
- Exogene ontwikkeling = invloeden van buitenaf
- Eindpunt = jongvolassenen (30-35 jaar)
Interactionistisch model (wij zijn allemaal actieve zelf-ontwikkelde persoenen/wezens, wij nemen
ons leven zelf in handen.)
- Hoe ouder we worden hoe complexer de opdrachten worden
(kind blokfiguren in juiste doos steken – jongvolwassen leren autorijden)
- Mensen gaan mensen ontwikkelen (mensen imiteren,..)
- Belang van evenwicht, je moet altijd een evenwicht zoeken in je leven. Wanneer je uit balans
geraakt/evenwicht verstoord = manieren zoeken om evenwicht te herstellen.
- Geen eindpunt, volledige levenscyclus
- Uit balans/evenwicht kwijt kan vb. In examens, eerste job, beginnen studeren, op pensioen
gaan,..
Cultureel model (je moet altijd kijken naar de tijdsgeest)
- Tijd gaat er voor zorgen dat je klemtoon legt op bepaalde zaken, en dit bepaald dan hoe je
bent en hoe je ontwikkeld.
3