Het examen leidinggeven vinden veel studenten lastig, ik vond het zelf ook erg lastig. Ik wist niet precies wat ik moest leren uit het boek. Daarom heb ik een samenvatting gemaakt, met alle belangrijke dingen die je moet weten voor het examen.
Je schrikt misschien van het aantal pagina's, dit i...
Antwoord: Het afstemmen van verschillende taken. Je zorgt ervoor dat de medewerkers van de verschillende afdelingen goed met elkaar kunnen samenwerken
3.
Welk model kan je gebruiken bij het maken van beslissingen
Antwoord: Het beslissingsmodel.
4.
Uit welke fases bestaat het beslissingsmodel?
Antwoord: 1. voorbereiden
2. beeldvorming
3. probleem vaststelling
4. oordeelsvorming
5. kies de beste optie
6. overdracht
7. implementatie
5.
Mike is leidinggevende bij BO hij heeft het de laatste tijd erg druk, hij komt niet meer aan alle taken toe. Sam is een S4 medewerkers, wat kan Mike doen om het minder druk te krijgen?
Antwoord: Zijn taken delegeren
Oefenvragen theorie Leidinggeven hoofdstuk 6
Flashcards21 Flashcards
€2,990 verkocht
Flashcards21 Flashcards
€2,990 verkocht
Enkele voorbeelden uit deze set oefenvragen
1.
Een project is eenmalig, leg uit waarom?
Antwoord: Een project heeft altijd een begin en een einddatum. Er wordt tijdens het project naar de einddatum gewerkt.
2.
Wat wordt er bedoeld met resources?
Antwoord: Middelen, materialen en mensen
3.
Meestal werken medewerkers vanuit verschillende afdelingen van het bedrijf samen aan een project. Is dit waar of nietwaar?
Antwoord: Dit is waar.
4.
Wat betekent een multidisciplinair team?
Antwoord: Een team waarin medewerkers van verschillende afdelingen samenwerken.
5.
Wie neemt tijdens het beslismoment de beslissing?
Antwoord: De opdrachtgever of de projectleider.
Examenvragen leidinggeven MBO 4
Flashcards63 Flashcards
€2,998 verkocht
Flashcards63 Flashcards
€2,998 verkocht
Enkele voorbeelden uit deze set oefenvragen
1.
Wat zijn de kenmerken van een project?
Antwoord: Kenmerken van een project zijn:
- er is een vaste begindatum
- er is een einddatum
- er is een afgetekend budget.
- eenmalig en tijdelijk
- resources beschikbaar
- management omgeving.
2.
Wat wordt er met management bedoelt bij een project?
Antwoord: Met management bedoelen ze het controleren en bijsturen van de fases in het project.
3.
Welk hulpmiddel kan helpen om de verschillende fases te doorlopen bij een project.
Antwoord: De PDCA-cyclus. Hierin kan je de voortgang en de kwaliteit blijven bewaken.
4.
Bij een project heb je een aantal beheersaspecten, welke zijn dit?
Tijdens een project kan je gebruik maken van resources, wat betekent resources?
Antwoord: Dat betekent middelen, materialen en mensen die tijdens het project kunnen worden ingezet of geraadpleegd.
Voorbeeld van de inhoud
Vakman en leidinggeven
samenvatting
Inhoud
1. Organisatiecultuur..............................................................................................................................3
1.2. Managementlagen.......................................................................................................................7
1.3. Doelen.........................................................................................................................................9
1.4. PDCA- Cyclus..............................................................................................................................10
1.5. Personeelsplan..........................................................................................................................11
1.6. Personeelsbehoefte...................................................................................................................13
1.7. Kengetallen................................................................................................................................14
1.8 Werkplanning.............................................................................................................................15
2. Leiderschap.......................................................................................................................................16
2.1 Managementtechnieken.............................................................................................................17
2.2 Leiderschapsstijlen......................................................................................................................18
2.3 Leiderschap theorieën................................................................................................................20
De 10 grootste waarheden over leiderschap....................................................................................22
2.4 Managrial grid Blake en Mouton................................................................................................23
2.5 Situationeel leidinggeven Hersey en Blanchard..........................................................................26
3. Communicatie..................................................................................................................................31
3.1 Communicatieschema................................................................................................................32
3.2 gespreksstructuur.......................................................................................................................33
3.3 gesprekstechnieken....................................................................................................................34
3.4 Feedback geven en ontvangen...................................................................................................38
4. Operationeel leidinggeven................................................................................................................42
4.1 taken van de leidinggevende......................................................................................................43
4.2 Effectief leidinggeven.................................................................................................................49
4.3 Motiveren...................................................................................................................................52
4.4 Beïnvloedingsstrategieën...........................................................................................................57
5. samenwerken...................................................................................................................................60
5.1 samenwerking............................................................................................................................60
5.2 ontwikkelfase van een team.......................................................................................................61
5.3 Werkoverleg...............................................................................................................................66
5.4 conflicthantering.........................................................................................................................70
1
,6. Projectmanagement.........................................................................................................................73
6.1 kenmerken van een project........................................................................................................73
6.2 projectmatig werken..................................................................................................................74
6.3 Projectfasen................................................................................................................................74
6.4 projectmanagement...................................................................................................................78
2
, 1. Organisatiecultuur
De cultuur en de sfeer binnen een organisatie beïnvloeden het handelen van de medewerkers.
Voorbeelden hiervan zijn hoe medewerkers met elkaar omgaan en wat wel of niet hoort. De
organisatiecultuur is een samenhang van opvattingen, gewoontes en gedragingen. In sommige
bedrijven is de organisatiecultuur heel sterk aanwezig, in andere organisaties is dit juist niet. Als er
geen organisatiecultuur is werkt iedereen naar zijn eigen inzichten.
Er zijn een aantal factoren die invloed hebben op de organisatiecultuur:
- De omgeving van de organisatie
- De branche waarin de organisatie actief is
- De geschiedenis van de organisatie
- Eventuele fusies
- De personeelssamenstelling.
Een organisatiecultuur van een bedrijf bestaat meestal uit de volgende elementen normen en
waardes, rituelen en uitingen. Zorg dat je deze begrippen uit je hoofd kent. Dit kan een mogelijke
examenvraag zijn.
Normen en waardes: Normen en waardes vormen de kern van een organisatiecultuur. Het gaat
hierbij om zaken die in de organisatie belangrijk zijn.
Een norm is een gedragsregel. Een voorbeeld hiervan is dat je niet mag autorijden als je gedronken
hebt. Hiervan is de waarde veiligheid. Een waarde is een opvatting over menselijk gedrag. Vaak
bestaat een waarde uit 1 woord. Hieronder heb ik nog een aantal voorbeelden gegeven van waardes
en normen:
Norm: Sta op voor ouderen in de bus, je spreekt oudere mensen met u aan.
Waarde: De waarde hiervan is respect
Rituelen: Rituelen zijn de bedrijfsactiviteiten zijn activiteiten die de cultuur van het bedrijf
verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn personeelsfeesten en een vrijdagmiddagborrel.
Uitingen: De communicatie van de organisatie naar de rest van de wereld kan op verschillende
manieren tot uiting komen. Bijvoorbeeld doordat de medewerkers werkkleding dragen en de
reclame die een bedrijf maakt.
Er kunnen ook uitingen plaatsvinden binnen het bedrijf. Dit noemen we interne communicatie. Dit
kan bijvoorbeeld de manier zijn hoe medewerkers op de hoogte worden gehouden van de
resultaten, verjaardagen, bruiloften en jubilea datums.
Elke organisatie heeft zijn eigen organisatiecultuur. We kunnen de organisatieculturen onderverdelen
in een aantal hoofdsoorten. Quinn en Cameron bedachten het competing Values Framework.
Competing Values betekent concurrerende waarden, oftewel waarden die tegenover elkaar staan. In
dit model over organisatiecultuur gaat het om de waarden:
- Flexibiliteit tegenover stabiliteit: Krijgen de medewerkers de ruimte om te handelen naar
eigen inzichten (flexibel) of moeten de medewerkers vooral vaste procedures volgen
(stabiel)?
- Intern of extern: Is de organisatie vooral gericht op het beheersen van het wek (intern) of op
de eigen positionering op de markt (extern)?
3
, Het model van Quinn en Cameron maakt op basis van deze concurrerende waarden onderscheid in
vier soorten organisatiecultuur:
Ik heb ter verduidelijk hieronder een afbeelding toegevoegd:
Familiecultuur: Bij een familiecultuur is veel flexibiliteit en vrijheid van handelen voor de
medewerkers. Het bedrijf is vooral intern gericht. Binnen een familiecultuur is veel aandacht voor het
personeelsbeleid en zijn mensen betrokken bij elkaar. Voorbeelden van deze cultuur zijn: Startende
en kleine ondernemingen.
Adhocratie cultuur: De Adhocratie cultuur is ook flexibel maar is gericht op extern. Innovatie staat bij
deze cultuur centraal. Innovatie: Is het bedenken en ontwikkelen van nieuwe producten. Het doel
hiervan is een goede markpositie krijgen of behouden. Medewerkers krijgen veel vrijheid om hun
ideeën vorm te geven. Voorbeelden van deze cultuur zijn: Bij onderzoeksorganisaties en bedrijven in
de creatieve dienstverlening.
Hiërarchie cultuur: Een Hiërarchie cultuur is gericht op de interne verhoudingen en streeft men naar
stabiliteit en beheersbaarheid. Er is een duidelijke hiërarchie tussen de medewerkers. Dit betekent
dat er wordt gewerkt via rangen. Je vindt deze cultuur terug in organisaties waar het belangrijk is dat
processen steeds op dezelfde wijze worden uitgevoerd, controleerbaar en volgens een strakke
planning. De medewerkers houden zich in deze cultuur van aan hun eigen rollen en taken.
Voorbeelden van deze cultuur zijn: De gemeente, de politie, een ziekenhuis of een fabriek.
Marktcultuur: Een marktcultuur is gericht op stabiliteit en beheersbaarheid, maar dan met een
externe focus. In deze cultuur wil het bedrijf zijn eigen marktpositie vergroten door betrouwbare
kwaliteit te leveren door middel van een efficiënte productie. Het belangrijkste doel bij een
marktcultuur is het behalen van een goed rendement. Tussen medewerkers onderling is veel
concurrentie en managers stimuleren hun personeel om hard te werken. Voorbeelden van deze
cultuur zijn: De commerciële handelen, verzekeringsbedrijven en banken.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper studiesmurf. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,99. Je zit daarna nergens aan vast.