Samenvatting
Orthopedagogische
handelingsplanning
2de bachelor orthopedagogie
, INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1: Methodisch handelen...........................................................................3
1. Wat is methodisch handelen..............................................................................3
2. Werken met doelen..........................................................................................5
3. De cyclus van het orthopedagogisch handelen.....................................................6
Hoofdstuk 2: Handelingsplanning binnen het hulpverleningsproces...............................8
1. Inleiding.........................................................................................................8
2. Definitie..........................................................................................................8
3. De plaats van handelsplanning binnen het hele hulpverleningsproces...................10
4. Een cyclisch proces........................................................................................11
5. Een paradigma-omslag...................................................................................15
6. Cliënt- en netwerkbetrokkenheid bij het proces van handelingsplanning................16
7. Voordelen en gevaren van handelsplanning.......................................................17
Hoofdstuk 3: Handelingsplanning vanuit het QOL kader.............................................19
1. Inleiding.......................................................................................................19
2. Kwaliteit van bestaan vs kwaliteit van zorg........................................................23
3. Kwaliteit van bestaan en het VN-verdrag...........................................................23
4. Kwaliteit van Bestaan in kaart brengen.............................................................24
5. Onderzoek naar het gebruik van ondersteuningsplannen.....................................30
Hoofdstuk 4: Handelingsplanning bij personen met een ernstige meervoudige beperking
(emb).................................................................................................................31
1. Personen met een ernstige meervoudige beperking............................................31
2. Het opvoedingsprogramma (kinderen)/onder-steuningsprogramma (volwassenen)
(Vlaskamp).......................................................................................................32
Hoofdstuk 5: Casemanagement..............................................................................35
1. Wat is casemanagement?................................................................................35
2. Ontstaan en achtergrond.................................................................................37
3. Voorwaarden om aan casemanagement te doen................................................37
4. Profiel van de casemanager.............................................................................38
5. Basisfuncties van casemanagement..................................................................38
6. Basisprincipes casemanagement......................................................................41
7. Modellen van casemanagement.......................................................................41
Hoofdstuk 6: Competentiemodel.............................................................................42
1. Historiek.......................................................................................................42
2. Competentiegericht werken voor wie of waar.....................................................43
3. Balansmodel..................................................................................................43
4. Het competentiemodel: de methodiek...............................................................46
5. Uitgangspunten bij de meeste technieken binnen competentiemodel....................47
2
,Hoofdstuk 7: Handelingsgericht werken (HGW) binnen de onderwijscontext.................49
1. Wat is handelingsgericht werken (HGW)?..........................................................49
2. Zeven uitgangspunten van HGW + toepassingen................................................49
3. Wat is handelingsgerichte diagnostiek (HGD)?...................................................54
4. De verschillende fasen van HGD + toepassingen................................................55
5. ICF - CY?......................................................................................................59
Hoofdstuk 1: Methodisch handelen
1. Wat is methodisch handelen
‘Methode’ is afgeleid van het Griekse ‘meta hodos’ en betekent ‘de weg waarlangs’,
‘manier van handelen’.
Methodisch werken betekent: handelen volgens een vaste, doordachte manier om een
bepaald doel te bereiken.
Kritische vragen:
- Voor wie en met wie handelen we?
- Waarom?
- Wat willen we bereiken?
- Wat moeten we doen om dit te bereiken?
In het methodisch handelen probeer je bewust om te gaan met kennis, inzichten en
vaardigheden. Je bent bewust van de effecten en invloeden van jouw handelen op de
ander. In plaats van intuïtief om te gaan met mensen, kies je weloverwogen je doelen en
vraag je je af met welke activiteiten je stap voor stap deze doelen het beste in een
bepaalde tijdsperiode kunt bereiken.
Methodisch handelen bestaat uit vier elementen:
1) Doelgericht handelen: je werkt doelgericht maar op zo’n manier dat de cliënten
zich in hun situatie kunnen handhaven of verder kunnen ontwikkelen gericht op
ontwikkeling/handhaving
o We handelen met de bedoelng iets te kunnen ontwikkelen (een stap
vooruitgaan) of om iets te behouden
o De mensen met wie je werkt moeten er uitdrukkelijk belang bij hebben en
samen met de cliënt en/of diens netwerk wordt er een doel gekozen
Nadien denk je na over de vraag hoe je samen dit doel kan
bereiken
2) Bewust handelen: als je bewust handelt vraag je je af welke invloed jouw
gedrag heeft op de ander niet louter intuïtief
o We weten precies waarom we de dingen doen die we doen
o Wil niet zeggen dat een begeleider nooit eens intuïtief kan/moet handelen
3) Systematisch handelen: stap voor stap handelen
3
, o Elke stap in de richting van de gewenste verandering dient verbonden te
zijn met de voorafgaande situatie
o Eens iets op gang gezet is vraag je je telkens af wat de volgende stap
moet zijn, welke hulpmiddelen of mensen je daarbij nodig hebt
4) Procesmatig handelen: volgens plan
o Voortdurend afvragen of je in de richting van het vooropgestelde doel
werkt en of je eventueel moet bijsturen
Orthopedagogisch handelen vertrekt altijd vanuit een vraag van de cliënt
Uit deze vraag worden samen met de cliënt doelstellingen gehaald waar samen
aan gewerkt zal worden
o Voor elke handeling die we stellen, moeten we kunnen zeggen waarom we
zo handelen
1.1 Visies die methodisch handelen illustreren
1.1.1 Ter Horst
Heeft het begrip ‘problematische opvoedingssituatie’ (POS) geïntroduceerd en definieert
het als ‘de door betrokkenen ervaren uitzichtloze opvoedingssituatie waarin men niet
slaagt zonder getrainde hulp van buitenaf verandering in te brengen’
Legt hierbij expliciet het accent op de situatie die om actie vraagt
Van de opvoeder wordt verwacht dat hij aan de POS een perspectief biedt.
1.1.2 Kok
Spreekt van een ‘vraagstellingstype’ dat om actie vraagt.
Benadrukt dat het geen kwestie van tekortkoming of afwijking is bij het kind, maar dat
het gaat over het gehele functioneren van het kind en de opvoedkundige actie.
Het vraagstellingstype en de specifieke strategieën als antwoord bepalen het
orthopedagogisch behandelingstype.
1.1.3 Broekaert
Schrijft: ‘wie de orthopedagogiek als handelingswetenschap omschrijft, heeft reeds een
keuze gemaakt. Hij heeft in essentie gekozen voor een fenomenologische benadering. Hij
wenst de totaliteit van het opvoedingsgebeuren te onderzoeken en te doorgronden. Het
handelen wordt als zinvol en doelmatig beschouwd. Hij hoopt de gestoorde dialoog te
herstellen en het verhaal te interpreteren.’
Orthopedagogiek wordt dan: ‘in wijsheid kiezen; zinvol (samen) handelen van opvoeders,
kinderen en opvoedingsomstandigheden; integreren van voelen, willen en denken; in
moeilijke opvoedingssituaties en levenssituaties: op een planmatige wijze.’
1.1.4 Algemeen
Deze visies illustreren dat we steeds moeten vertrekken vanuit ons handelen met de
cliënt (SAMEN handelen) en daar ook steeds naar moeten terugkeren.
Er is een voortdurende wisselwerking tussen theorie en handelen.
4
,Bij dit handelen is SAMEN handelen zo belangrijk: door samen te handelen, werk je aan
de relatie met de cliënt. Door samen dingen te doen, kan je komen tot een optimale
relatie met de cliënt, leer je hem/haar goed kennen en leer je inzicht te krijgen in de
vraag die de cliënt stelt.
2. Werken met doelen
2.1 De doelgroep
Je werkt met mensen die een specifieke ondersteuningsvraag hebben je ondersteunt
hen in het beantwoorden van die vraag. Betekent dat je je handelen afstemt op de vraag
naar ondersteuning, je handelt (zoals hierboven gezien) doelbewust en procesmatig.
Belangrijke vragen zijn: ‘wie is de persoon die je wenst te ondersteunen, wat is zijn
vraag en hoe kan je hem het best ondersteunen?’ (intake-gesprek)
Veralgemeende vragen kunnen ook gesteld worden: ‘tot welk soort
ondersteuningsvragers behoren de cliënten tot wie ik me recht, welke
ondersteuningsvraag hebben ze, hoeveel ondersteuning vragen ze,…?’
Het begrip doelgroep betekent: ‘die mensen, die we in ons werk be-doel-en te bereiken’
(doelgroep-analyse) met andere woorden: een groep mensen met gelijkaardige
ondersteuningsbehoeften.
2.2 Juiste doelen
In methodisch handelen speelt je relatie met de doelgroep een belangrijke rol
Is geen persoonlijke relatie, maar een functionele relatie met de doelgroep (cf.
afstand-nabijheid)
o Je moet empathie kunnen tonen met de doelgroep waarmee je werkt,
maar tegelijkertijd de nodige afstand kunnen nemen
Een intakegesprek moet uitmaken in hoeverre een aanbod van de voorziening een
antwoord kan bieden op de gestelde ondersteuningsvraag. Een doelgroepanalyse kan het
beeld over de doelgroep verhelderen, zodanig dat je bij bepaalde handelingen passend
bij de doelgroep net wel stelt en andere niet.
Let wel, het is niet de bedoeling om mensen in een vakje te plaatsen, elke
persoon is uniek en vraagt in principe een geïndividualiseerde aanpak.
Het is wel nuttig om je doelgroep op een aantal criteria te kennen, bijv. leeftijd, geslacht,
herkomst, maatschappelijke positie, levensbeschouwing, achtergronden en geschiedenis.
Niets kan zo onzinnig zijn dan onaangepaste activiteiten te organiseren/
5
, 3. De cyclus van het orthopedagogisch handelen
We plannen; we voeren uit; we evalueren en we sturen bij.
Beeldvorming plannen uitvoeren evalueren bijsturen
3.1 Verschillende soorten plannen
- Instellingsplan/beleidsplan
o Beschrijft doorgaans de visie, doelstelling en werkwijze van de voorziening
- Afdelingsplan
o Gaat in op de agogische doelen en werkzaamheden die op de afdeling
plaats vinden om de doelen te bereiken
- Individueel handelingsplan
o Is bedoelt voor de individuele cliënt
- Activiteitenplan (individueel/groep)
o Beschrijft het aanbod, doel en werkwijze van de activiteiten
Die activiteiten kunnen groepsgericht zijn of gericht op het individu
3.1.1 Activiteitenplan
Als je een keuze moet maken voor een activiteit voor een groep van cliënten, heb je vaak
verschillende mogelijkheden die passen binnen de werking. Je maakt je keuze op basis
van de beginsituatie van de cliënt.
Volgende vragen kunnen je hiermee helpen:
- Om wie gaat het? (doelgroep)
o Wie is de cliënt?
o Wat zijn interesses, behoeften en mogelijkheden?
o Wordt er in groepsverband of individueel gewerkt?
o Zijn er belangrijke elementen waarmee moet worden rekening gehouden?
- Waarom vindt de activiteit of handeling plaats?
o Zelfstandigheid bevorderen
o Mogelijkheden stimuleren
o Bevorderen van sociale contacten
o Ontspanning
o Interesses uitbreiden
o Integratie met andere groepen in de samenleving
- Wat vindt er plaats? (welke handelingen)
o Korte of langdurige activiteit?
o Hoeveel mensen nemen deel?
o Wat is er nodig om de activiteit te organiseren?
o Past de activiteit bij de soort activiteit waarvoor de cliënt komt?
- Hoe moet het gebeuren? (wie doet wat en op welke manier)
6
, o Vb. het agogische doel: ‘in stand houden van motorische vaardigheden’
wordt bereikt door een aantal concrete werkdoelen, zoals de cliënt wast de
aardbeien en snijdt ze in stukjes, de begeleider schilt de ananas omdat dat
teveel kracht vraagt voor de cliënt
- Waar en waarmee vindt de activiteit plaats? (plaats, ruimte en middelen)
o Heb je een plek ter beschikking of moet je één reserveren?
o Is de accommodatie aangepast?
- Wanneer vindt de activiteit of handeling plaats? (tijdstip en duur)
o Noodzakelijk de cliënt goed te informeren over de praktische kanten van
de activiteit
Bij het uitvoeren van de activiteit is je begeleidingsstijl van belang
De cliënt, de activiteit of de omstandigheid bepaalt welke vorm het meest
geschikt is
o Een puberende jongere zal een andere stijl vragen dan een persoon met
dementie
3.1.1.1 BEGELEIDINGSSTIJL
Autoritair Democratisch Laisser faire
Begeleider bepaalt Alles wordt bepaald via Veel vrijheid voor
alles groepsbeslissingen, de de hulpvrager,
Begeleider geeft begeleider helpt hierbij weinig inbreng
aanwijzingen stap Begeleider geeft de van de begeleider
voor stap grote lijnen aan en de Begeleider geeft
Begeleider mogelijkheden om te geen aanwijzingen
verdeelt het werk kunnen kiezen Begeleider geeft
Begeleider doet Cliënten verdelen zelf geen
zelf niet mee het werk en de taken, taakverdeling
in overleg met de Begeleider doet
begeleider niet mee
Begeleider doet mee als
‘groepslid’
Na het uitvoeren van de activiteit volgt het evalueren. Waren de stappen die gezet
werden op maat, hebben ze tot het doel geleid?
Spreken van product- en procesevaluatie:
- Productevaluatie: werkdoelen
o Vooraf had je concrete werkdoelen geformuleerd: ‘dat wil ik bereiken met
de cliënt’
o Na afloop moet je nagaan of je samen met de cliënt dit doel effectief hebt
bereikt
- Procesevaluatie: aspecten methodisch handelen
o Onderzoeken van alle aspecten van het methodisch handelen, alle fasen
die hierboven besproken zijn onder de loep nemen: was de beginsituatie
correct?; pasten de doelen bij de beginsituatie?; waren de activiteiten goed
gekozen?; heb je rekening gehouden met onverwachte situaties,…?
7