Volgende colleges volledig uitgewerkt inclusief handige plaatjes uit de hoorcolleges: - Neuropsychologie, - het psychiatrisch onderzoek, macroscopische anatomie van het humane brein, psychofarmacologie, leertheorie en CGT, bewegingsstoornissen in de psychologie, depressief syndroom en therapie res...
Colleges
HC-neuropsychologie
Werkgeheugen: wat je even snel nodig hebt, testen met cijfers en andere combinaties. De
15 woorden test is er ook een. Primacy vs recency effect: begin effect vs. Eindeffect.
Begin effect is dan lange termijn, eind is korte termijn.
Bij depressie: vooral het recall is goed, dus passief.
Bij dementie: geen primacy effect. Herkenning is niet veel beter.
Bij Parkinson is herkennen op zich wel oké.
Executieve functies: inzicht, aandacht, doelen stellen, plannen, inhibitie, flexibiliteit. Die
meet je met de wisconsin card sorting test. Hier moet je flexibel voor zijn. Opeens is ie
daarna fout, en moet je dus iets nieuws doen. Ook de dierentuin kaart.
Sociale cognitie: empathisch vermogen, begrip, tact,
regulatie van sociale informatie. ‘theorie of mind’ ToM
faux pas test.
Adaptief gedrag: executieve functies en sociale cognitie.
Syndroombeschrijving dementie: normale veroudering.
MCI (beperkte stoornis). Dementie.
Dementie: meervoudig cognitieve stoornis. Verstoring van
dagelijkse activiteiten. Moet wel altijd delier
uitsluiten.
Alzheimer- vasculair- lewy body (vaak ook
hallucinaties)– frontotemporaal.
Delier: bewustzijnstoornis. Verandering in cognitieve
functie. Symptomen ontstaan in korte tijd.
Somatische ethiologie en/of intoxicatie.
3 vormen: 1. Hyperreactiviteit. 2. Hypoactiviteit. 3.
Meestal mengvormen. DD stil delier is moeilijk.
HC-Het psychiatrisch onderzoek
Basis psychologie: stresskwetsbaarheid model, en biopsychisch.
Stresskwetsbaarheid: hoe meer bescherming, hoe minder kans op
stoornis en omgedraaid. Ervaringen zijn afhankelijk van
kwetsbaarheden en beschermende factoren.
Bij biologisch is genen en neurotransmitter uit.
Affect is belangrijk van de context.
Anamnese
Is er betrouwbaarheid? Engagment proces: eerste 10 minuten. Wil de
patiënt komen? Is hij achterdochtig?
Wat is er gebeurd? Wat is je kwetsbaarheid? Waar wil je naar toe?
Wat is je doel.
1
,Biografie
Eerste ontwikkeling, kindertijd, geboorte, schooltijd, adolescentie.
Verloop zwangerschap, eten, zindelijk, lopen en praten optijd.
Kinder: eetproblemen, slaapproblemen, nagelbijten, bedplassen, gedrag
Schooltijd: relatie klasgenoten en leraren, geplaagd, gepest, straf, vriendjes, hobby
Opleiding: welke opleiding, beloop, examens, verhouding tot docenten, afhankelijk of
zelfstandig ouderlijk huis.
Beroep: eerste baan, leeftijd, overige banen, reden verandering, relatie werkgevers.
Psychoseksuele ontwikkeling: herinnering puberteit, seksualiteit, band gezin.
Levensloop: trauma, misbruik, oorlogstrauma, natuurramp, vluchten.
Mentale status onderzoek
Gebruikt observatie en exploratie.
Observeren belangrijk. Valkuilen bij communicatie: subjectief.
Herhaal zinnen en vraag door, begrijp je de patiënt echt?
Algemene indruk. Maakt de patiënt jou onrustig?
Uiterlijk, contact en houding, klacht, ziekte besef, gevoelens
en reactie opgewekt bij onderzoeker.
Cognitieve functies: bewustzijn, aandacht, oriëntatie, intellectuele functies, inprenting en
geheugen.
Concentratie moet je uitvragen.
Cognitieve functies: waarneming, hallucinaties, illusies.
Cognitieve functies: denken
Vorm: tempo, beloop, samenhang
Inhoud: preoccupatie, obsessie, waan (religie is geen waan)
Na cognitieve functies komt affect.
Stemming en affect. Somatische klachten en verschijnselen, vitale
kenmerken.
Conatieve functies: psychomotoriek: algemeen, mimiek en spraak, driftleven: suïcidaliteit,
automutilatie en gedrag, persoonlijkheid: afweermechanismen en coping.
2
, HC-macroscopische anatomie van het humane brein
Vooral aanleg stoornissen treden vroeg op. Brein is rond de 25e klaar met ontwikkelen.
Prefrontale cortex is als laatste. Hersenen gebruiken ongeveer 20% zuurstof, en 25% van de
glucose. Actiepotentiaal wordt via knopen van Ranvier door gegeven. Myeline wordt
gemaakt door oligodendrocyt. Unipolaire, bipolaire en multipolaire uitlopers, met vaak
alsnog 1 axon. Projectie neuronen hebben hele lange axonen.
Vormverandering van synapsen is plastisch, het verandert dus gedurende de hele dag.
Glia cellen: astrocyt: stervorming, geeft steun aan zenuwcel en buffert omgeving van
zenuwcel, dus kalium en protonen (pH), zodat de zenuwen in goede omgeving zitten voor
actiepotentiaal. Oligodendrocyten: maken myeline voor de axonen. Microglia:
immuunrespons en fagocytose, hij wordt groter als ie eiwitten maakt. Ependymale cellen:
epitheliale cellen van de ventrikels.
Centraal zenuwstelsel in benige structuur. Alles wat hierbuiten treedt, zoals de craniale
zenuwen, zijn perifeer zenuwstelsel. Perifeer bestaat uit autonoom en somatisch
zenuwstelsel. Hier heb je aanvoerende en efferente vezels. Deze efferente bestaan weer uit
sympathisch en parasympatische.
Cel dichtheid van cerebellum is enorm. Hindbrain is het meest oude, dus zie je bij dieren
ook. Dat is vooral hersenstam en cerebellum. Pia mater volgt het sulci (groeve).
Frontaal: cognitieve functies, emotioneel, gevolgen en plannen, personality, taal,
overzichten (planningen) ook, die ontwikkelen dus op het laatst omdat frontaal helemaal
anterieur zit. Broca (44/45) ligt hier ook, linker frontaal, woord vindingen.
Pariëtaal: smaak, tast, aanraking, oog hand coördinatie, plaats bevinden in de ruimte.
Homunculus is de pariëtaal kwab.
Occipitaal: zicht en herkenning.
Temporaal: emotie, cognitieve functies en taal. Wordt gescheiden door de laterale fissure.
Seksueel gedraag, spraakcentrum.
Insula: emotionele context van sensorische info, bewust zijn.
Hemisferen worden verbonden door het corpus callosum. Ook commisure anterieur en
posterieur verbinden helften, structurele support. Ook zorgen zij voor de verspreiding van
info tussen de hemisferen.
Als bijwerking van verbreken corpus callosum split brain syndrom: je ziet een object, maar
kan het niet benoemen omdat je daar beiden helften voor nodig hebt.
Ventrikel: uit 3e komt een cerebraal aquaduct (Sylvius) , wat naar 4e ventrikel gaat wat in het
achter hersenen zit. Via interventrikulair (Monroe) komen vanuit laterale ventrikels naar 3 e.
CSF wordt voor plexus choroideus gemaakt. Dat zit boven op het ependym.
Te veel aanmaak of te weinig afvoer waterhoofd/hydrocephalus.
Witte stof is myeline, grijs is de cellen. Insula zit bij laterale fissure.
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lisetten. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €12,39. Je zit daarna nergens aan vast.