Psychoanalytische therapie Les 1
College 1
Praktische informatie
- Psychoanalytische therapie – 7 stp – totale investeringstijd: 210 uur!
- Theoretische colleges (10 ptn.) – Practica (10 ptn.)
- Men moet geslaagd zijn voor beide opleidingsonderdelen afzonderlijk (niet geslaagd = beide opnieuw)
Theoretische colleges
- Examen: Schriftelijk examen met 3 open vragen (zie voorbeeldvragen). Er gaan zeker 2 examenvragen uit de
voorbeeldvragen komen!
- Leerstof: Slides + video-opnames colleges
- Doceerstijl: Ex-cathedra (grote groep studenten en weinig interactie) + interactie via vragen per mail
- Doelstellingen: (1) Theorie omtrent structuur van psychisch functioneren/subjectieve ervaring verder aanscherpen,
naar een hoger theoretisch niveau brengen. (2) Op basis van die theorie concrete psychoanalytische technieken
aanleren
Practica
- 8 practica:
o Practicum 1-6: Beluisteren + bespreken therapeutische sessie
o Practicum 1-3: Eerste drie sessies met vrouw met conversie-hysterie/verlammingen. Je gaat hier goed
voelen hoe een subject zich aanmeld, hoe een subject vanuit een hysterisch discours een therapeut
adresseert en in de meesterpositie probeert te zetten, hoe de therapeut daaruit probeert weg te blijven en
hoe er zich langzaam, over de 3 sessies, een therapeutische, werkbare verhouding installeert.
o Practicum 4-6: Drie sessies veel later in therapie van vrouw met dwangneurose (smetvrees). Smetvrees is
een zeer stabiel symptoom. Dat heeft voordelen: stabiliteit in het leven van de patiënt. Maar het heeft ook
nadelen: dat is een symptoom dat lang weerstand biedt. Het is één van de langst durende therapieën. De
vrouw zit hier aan sessie 160, het is al beter met haar maar er is nog werk aan de winkel.
o Practicum 7: Individuele evaluatie. Je krijt opnieuw een sessie te horen en je moet dan zelf een individuele
bespreking geven van de sessie. Hier moet je tonen dat je iets hebt opgestoken van de sessies en de lessen,
of dat je zelf iets ontdekt hebt. Kan de student zelf op een creatieve manier iets doen met sessiemateriaal?
Ze willen ons laten ervaren, overheen alle sessies, wat het is om de therapeutische positie in te nemen. Dus
je luistert en schrijft op ‘dit valt mij op, daar zie ik logica in, ik hoor dat en dat, ik hoor daar iets van de theorie
verschijnen op subjectniveau,..’ Het is een tussenstap tussen de theorie en zelf volledig autonoom de
therapie overnemen.
o Practicum 8: Feedback individuele evaluatie. De sessie wordt in groep besproken en iedereen kan vragen
stellen, opmerkingen geven
- Syllabus practica: 6 transcripten van de sessies, beschikbaar na eerste college (2 euro). Zo kan je volgen via de
transcripten en notities nemen.
- Coördinator: mr. Dries Dulsster (Dries.Dulsster@UGent.be). Voor de praktische problemen. Inhoudelijke vragen
mogen naar Mattias.Desmet@UGent.be
1
,Psychoanalytische therapie Les 1
- Voorbereiding: Herbekijk de video-opname van vorige les(sen) en beantwoord voorbeeldvragen. Gebruik de theorie
waar mogelijk om iets te lezen in de sessies die je in het practicum krijgt. Je leert in de les de theorie en je probeert
die toe te passen in de practica. Probeer in het begin vooral je eigen gedachten te veruitwendigen. Probeer niet
krampachtig de theorie toe te passen. Hoeveel theorie je ook kent, je blijft vanuit jezelf luisteren? Je moet de theorie
op bepaalde momenten aan de kant kunnen zetten. Email eventuele vragen naar Mattias.Desmet@UGent.be. De
belangrijkste vragen worden de les erna besproken.
- Werkwijze: Zeer open stijl waarbij studenten alle mogelijke ideeën formuleren omtrent klinisch materiaal en onder
begeleiding theoretische implicaties maken
- Doelstellingen:
o Positie van therapeut zelf innemen, leren luisteren naar patiënten
o Ideeën omtrent logische samenhang klinisch materiaal leren formuleren
o Verschillende mogelijke interpretaties formuleren
o Nadenken over de effecten van interventies. Wat was het effect? Was dat een goed effect?
o Zelf alternatieve interventies bedenken en nadenken over de effecten daarvan
o Theorie leren toepassen op klinisch materiaal (progressief)
o Kennismaken met praktische toegepaste psychoanalytische technieken als voorbereiding op stage. De
practica zijn zoals die van kpsd II, maar daar lag de klemtoon op de diagnostiek. Hier mag je ook nadenken
daarover Bv. In het geval van hysterie, hoor je daar de neiging tot aliënatie in die theoretisch gekoppeld is
aan de hysterie? In het geval van dwangneurose, waar hoor je daar de neiging tot separatie, tot individuatie?
Maar het is meer de bedoeling dat we op therapeutisch-technisch niveau een aantal reflecties maken.
- Evaluatie practica: 50% permanente evaluatie (verplichte aanwezigheid + actieve deelname) en 50% individuele
proef (sessies beluisteren en individueel bespreken)
Herhaling subjectwording
De primaire aliënatie
Het basisprincipe bij de uitleg over de subjectwording is: de subjectwording of de ontwikkeling
van de menselijke identiteit gebeurt in verhouding tot de Ander. Het gebeurt niet in een
vacuüm. En de motor, of het beginpunt van de subjectwording, is een confrontatie met de
fysieke aandrift die meestal met de letter (a) werd aangeduid, dus object (a).
Die drift komt voort uit een fysiek tekort. Als we ons terug verplaatsen in de ervaringswereld
van het zeer jonge kind, wat zeer moeilijk tot onmogelijk is, we moeten dat puur hypothetisch
doen of puur op veronderstellingen gebouwd, dan kunnen we ons voorstellen dat aanvankelijk
de wereld van het kind zeer sterk bepaald werd door een fysiek tekort: honger, dorst, koud,
etc. Rond dat tekort ontstaat er een driftmatig proces. Als dat tekort ervaren wordt, is er
onmiddellijk, letterlijk, een drift of een gedrevenheid om dat tekort in te vullen. De invulling van dat tekort daar kan het, kind
niet zelf voor zorgen, het kind is op dat gebied zeer hulpeloos. Dat is zelfs uitdrukkelijk zo in vergelijking met andere levende
wezens. Het kind is dus aangewezen op een Ander om die drift te verwezenlijken. Het moet dus via een Ander passeren en
via een vraag zich tot de Ander richten. Via een vraag omdat de Ander, bij de mens, een talige Ander is. De Ander verschijnt
als iemand die luistert. Het kind moet zijn behoeften als vraag formuleren om kans te maken op bevrediging ervan.
Die afhankelijkheid op driftmatig gebied zorgt voor een typische angst, die kenmerkend is voor de vroege subjectwording en
die later in het leven ook nog door drilt. Namelijk de separatieangst. Het kind heeft de Ander nodig en vreest bijgevolg dat de
Ander niet beschikbaar zal zijn en het kind afgescheiden zal geraken van de Ander. Om zich van de aanwezigheid van de Ander
2
,Psychoanalytische therapie Les 1
te verzekeren moet het kind proberen het verlangen van de Ander te kennen. Op die manier ontstaat er een dubbele vraag
naar de Ander toe. (1) Ten eerste een vraag naar het bevredigen van de drift, bv. Honger geef me eten. (2) Terzelfdertijd
ontstaat er ook een vraag die eigenlijk in psychisch opzicht belangrijker is. De vraag van: ‘Wat wil die ander, wat is zijn
verlangen, op welke manier kan ik die tegemoet komen, en mij verzekeren van de nabijheid van de ander?’ op die dubbele
vraag komt er ook een dubbel antwoord. De ander reageert meestal met iets te geven van wat er gevraagd wordt en
terzelfdertijd geeft de ander ook iets mee, een stuk, een antwoord op die vraag naar het verlangen. Bv. ‘Ik wil dat je braaf
bent’, dat is een primaire betekenaar die vrijwel iedereen opgespeld krijgt in het leven.
Gans dat proces, waarbij de fysieke drift gekoppeld wordt aan een eerste
betekenaar, een grensbetekenaar, wordt de primaire aliënatie genoemd en wordt
voorgesteld door de tekening hiernaast. De figuur hieronder representeert
hetzelfde maar er zijn een aantal zaken bij genoteerd (Prof heeft dus twee versies
van hetzelfde gemaakt).
Nu wordt bijna dezelfde uitleg als hiervoor gegeven maar aan de hand van de
tekening. De linkse verzameling (cirkel) stelt het subject voor. Centraal daarin het
object (a) dat duidt op die vroegkinderlijke, primitieve ervaring die eigenlijk
fundamenteel een ervaring van drift is. Het kind richt zich vanuit die drift naar de
Ander. Je zou kunnen zeggen dat er op dat moment al een primitieve expulsie gebeurt, het kind schreeuwt iets, bv. een
frustratie, een nood, van zich af. En die schreeuw om een bepaald object dat die drift kan invullen, wordt begeleid door een
vraag.
Prof heeft de slide aangepast: onder ‘incorporatie’ moet er ‘Antwoord: “Ik wil S1 van jou”’ staan en onder ‘expulsie’ moet er
Vraag: “Wat wil je van mij?”’ komen.
De vraag “wat wil je van mij?” is een typische vraag die gans dat proces begeleidt. “Wat wilt die andere van mij, wat is het
verlangen van die Ander?” Het kind richt die vraag tot een ander die in dat geval als een ‘meester’ verschijnt. De ‘meester’ is
iemand die beschikt over het lot van het subject op het niveau van de bevrediging van de behoefte, maar ook iemand die
over het weten beschikt om die tweede vraag te beantwoorden “Wat wil je, wat is het verlangen van de Ander?”.
De pijl vanboven op de figuur stelt langs de ene kant het geven van een object voor en aan de andere kant het geven van een
antwoord. Een proces dat tegenover de expulsie staat en je de incorporatie kan noemen: het object wordt opgenomen,
letterlijk in het begin bv. voedsel en drank, maar ook het antwoord, er gebeurt een basale identificatie met het antwoord dat
komt op de vraag naar het verlangen. Het kind identificeert zich bv. met de betekenaar ‘braaf’.
Die eerste betekenaar, ‘braaf’, staat niet op zichzelf. Bij het kind begint vanaf dan een andere vraag te domineren in de
ervaring: wat betekent die eerste betekenaar ‘braaf’? “Wat is dat braaf zijn?” Het is een woord. En zoals elk woord, moet dat
geïnterpreteerd worden. Vanaf dan staat er eigenlijk een soort streven centraal bij het kind om iets te weten te komen over
de betekenis van die eerste betekenaar. Dus er installeert zich een tendens om verdere aliënatie aan het verlangen van de
Ander.
De term aliënatie betekent letterlijk ‘vervreemding’. Je zou kunnen zeggen dat het menselijk wezen, als enige wezen, in zeer
grote mate vervreemd is van zichzelf. Een dier bv. volgt direct de driftmatige impulsen, of redelijk direct. Het kan rechtstreeks
de vitale impuls volgen. De mensen niet, die moet passeren via het verlangen van de Ander. En je moet van alles te weten
komen over dat verlangen. Dus hij vervreemdt op een bepaald moment van de eigen fysieke aandrift en hij aliëneert zich,
vervreemdt zich, in de richting van de Ander. In plaats van direct zijn eigen leven te leven, vervreemd hij aan de vragen, aan
de verlangens van de Ander. Hij leeft op vele momenten eigenlijk meer het leven van de Ander dan het eigen leven. Die
tendens tot aliënatie blijft gans het leven aanhouden. Een groot deel van ons leven zijn we bezig met proberen te doen wat
3
,Psychoanalytische therapie Les 1
de Ander vraagt. Bv. studeren voor een diploma dat de maatschappij vraagt. Het menselijk leven wordt van het begin tot het
einde getekend door een tendens tot aliënatie.
Die aliënatie, aanvankelijk, was bedoeld als een buffer tegen die traumatiserende fysieke drift. Maar die aliënatie wordt op
zichzelf een bron van onlust. Dat is merkwaardig. De remedie tegen de kwaal wordt een stuk op zichzelf een kwaal. Waarom?
Ten eerste omdat ze nooit helemaal bevredigend is. De moeder moet altijd de vraag van het kind interpreteren en er gaat
altijd iets verloren. Het kind heeft altijd het gevoel dat het nooit perfect krijgt wat het gevraagd heeft en de mens in het latere
leven ook. Ten tweede heeft de mens, en het kind, het gevoel dat het een stuk de eigen vrijheid verliest. Het verlangen van
de Ander wordt een stuk als een dwang ervaren en vandaar dat er in grote mate een stuk ongenoegen ontstaat binnen die
aliënerende tendens. En dat er dus eigenlijk naar gestreefd wordt dat op een bepaald moment de omgekeerde tendens
ontstaat: de tendens tot separatie. Dat is het pogen om zich te ontdoen van het verlangen van de Ander. Bv. het kind dat
denkt “Ik ga niet braaf zijn, wees zelf braaf, ik ga het niet doen!”.
Wat net besproken is kan je terug vinden op het volgende schema.
De secundaire aliënatie
Opnieuw heeft de prof extra zaken bij genoteerd in de figuur: boven de
bovenste pijl moet ‘Antwoord’ en dan ‘Secundaire aliënatie’ komen. Onder
de onderste pijl moet ‘Vraag’ en dan ‘Separatie’ komen.
Je vindt opnieuw links het subject, maar deze keer als (S1). Dat is de
situatie direct na de primaire aliënatie, waarbij het kind zich al
geïdentificeerd heeft met de (S1). Die eerste reeks primaire betekenaars
domineren op dat moment. Bv. ik moet braaf zijn, flink zijn, etc. Je ziet dat
object (a), de drift, dat op de vorige figuur centraal stond, dat die nu naar
de doorsnede, naar de marge verschoven is. Die drift staat niet meer
centraal. Op de meeste momenten en voor de meeste mensen staat de
drift niet meer centraal in het leven. Het zijn eerder uitzonderlijke momenten waarop we geconfronteerd worden met die
fysieke drift. Wat er centraal staat op de meeste momenten in het leven, is het verlangen van de Ander. ‘Wat moet ik doen
voor die Ander?’ Op zeer veel momenten leef je vanuit een ‘moeten’: ik moet studeren, ik moet naar de les gaan enz. Heel
vaak is dat wat overweegt in de ervaring. Fysieke drift is dus naar de kant en ook naar de doorsnede verschoven. De fysieke
drift verschijnt in de doorsnede tussen subject en de ander.
Dat kan op verschillende manieren uitgelegd worden. (1) Vanaf na de primaire
aliënatie legt het kind de verantwoordelijkheid voor die fysieke drift bij de
Ander. Het kind zegt ‘als mijn drift daar is en niet ingevuld geraakt, komt het
door jou, je hebt mij niet genoeg gegeven.’ Deze uitleg volstaat voorlopig.
Vanuit de identificatie met (S1) wordt er een nieuwe vraag gesteld naar de
Ander, deze keer niet voor een directe driftmatige bevrediging. Maar er wordt
dan de vraag gesteld naar een invulling van die (S1): ‘wat betekent het om braaf
te zijn, wat moet ik daar voor doen?’ Terzelfdertijd, die pijl onderaan, heeft een
dubbele betekenis (I) de nieuwe vraag die oprijst en (II) de separatie, het kind
dat iets terugstuurt (ik wil niet meer braaf zijn, ik geef u dat terug).
Op de plaats van de Ander verschijnt (S2), secundaire betekenaar of het weten, dat invulling geeft aan die (S1). Bv. braaf zijn
betekent volgens de moeder ‘niet met bord werpen, niet op zus slaan enz.’ Dat is een weten dat duiding en invulling geeft
aan (S1). Precies dat weten dat als een antwoord naar het kind toegestuurd wordt via die bovenste pijl. Het kind slaat dat
4
, Psychoanalytische therapie Les 1
weten op. Dat proces van het ontwikkelen van de (S2) is de secundaire aliënatie. De tweede vorm van vervreemding van
zichzelf. Hoe groter dat weten wordt, hoe minder het kind zichzelf kent. Hoe meer het leeft in de wereld van de Ander.
De voornaamste vorm van separatie, de grootste stap op het niveau van separatie, wordt gezet in de oedipale fase.
De oedipale fase/separatie
De oedipale fase is de fase waarin het kind begint te beseffen dat de moeder niet alleen met
het kind bezig is, dat het kind zijn infantiel egocentrisme een illusie was, dat de moeder nog
andere mensen graag ziet en in het bijzonder de vader. Het verlangen van de moeder wordt
op die manier onderworpen aan de vader. Dat betekent dat het duidelijk wordt dat de
moeder rekening houdt met hem. Dat de moeder hem een bepaald weten toeschrijft en dat
ze onderworpen is aan zijn mening.
Door die act, door dat besef, wordt het verlangen van de moeder een stuk minder
dwingend. Waarom? Ten eerste omdat de vader ook het verlangen van de moeder
bevredigt. Het kind moet er niet alleen voor zorgen dat de moeder tevreden is. Ten tweede
omdat het kind vanaf dan het verlangen van de moeder kan interpreteren via een tweede persoon. Via wat de vader zegt.
Het kind moet niet alleen meer luisteren naar de moeder, het kind kan vanaf dan ook naar de vader luisteren en zeggen ‘als
ik begrijp wat vader zegt en mij onderwerp aan zijn wet, dan is het oké, dan wordt die moeder een stuk minder dwingend.’
(In de psychose is de oedipale fase niet doorlopen en krijg je een zeer dwingende, massief beangstigende Ander die bv. in de
paranoïde waan massaal opduikt. Later meer hierover.)
Na de oedipale fase is de vader de tweede grote Ander geworden. Op dat moment staat het bestaan van het kind (‘l’etre’, ‘le
sujet’) niet meer direct in referentie naar het verlangen van de moeder, maar wel naar ‘le sens’, de betekenis van de vader,
de manier waarop de vader betekenis geeft aan, onder andere, de woorden van de moeder. Dat betekent dat de aandrift (a)
niet meer geregeld wordt direct in referentie naar het verlangen van de moeder, maar wel in referentie naar de fallus. De
fallische betekenaar. De betekenaar van de vader komt ongeveer hier overeen met de wet van de vader, het gebod van de
vader, het verbod van de vader.
Dat punt, dat schema is tot op bepaalde hoogte nog onduidelijk, maar daar gaan we nog veel over zien in de volgende lessen.
Vanaf het oedipus wordt de eerste angst, de separatieangst, vervangen door een andere soort angst: de castratieangst. Dat
is een freudiaanse term. Het komt neer op de angst voor het overtreden van de wet. Angst voor het bestraft worden door de
autoriteitsfiguur die de wet stelt. Waarvan, in de meeste gevallen, de vader het eerste exemplaar is, als eerste de wet stelt.
Belangrijk: onder de castratieangst voel je altijd de separatieangst nog. De castratieangst is eigenlijk een secundaire
bewerking, verdoken vorm van de separatieangst. Dat mag je bijna als een wetmatigheid beschouwen. Bv. een vrouw die
deelgenomen heeft aan ons therapieonderzoek en haar therapie volledig heeft laten opnemen, meldde zich aan met sterke
paniek naar aanleiding van dwanggedachten. Als ze hoorde over bv. Kim De Gelder, kreeg ze onmiddellijk een dwanggedachte
waarin ze zichzelf iemand zag neersteken met een mes. Je voelt dat er agressie was aangekoppeld, ze had een sterke dosis
niet erkende agressie. Als je dan als therapeut vraagt “wat zou er dan gebeuren als je iemand zou steken?” Dan antwoordt ze
“ik zou gestraft worden, in de gevangenis vliegen.” Je voelt daar die castratieangst. Maar als de therapeut verder vraagt “en
als je dan in het gevang zou belanden?”, voel je dat er naar de separatieangst verwezen wordt. Dan antwoordt ze “Ik zie
mezelf zitten in dat klein hokje, achtergelaten door iedereen, niemand die nog in staat is mij graag te zien.”.
De tendens tot separatie blijft, zoals de tendens tot aliënatie, ook het hele leven. Iedereen protesteert tegen het moeten. Bv.
“ik hoop dat ik de lotto win, dan moet ik niet meer werken en doen wat mijn baas zegt.” Je ziet dat op alle niveaus. De mens
5