Revalidatie en kinesitherapie bij kinderen
Hoofdstuk 1: Klinisch handelen in de kinderkinesitherapie
doelstelling pediatrie = participatie van het kind of jongere bevorderen
o kind- en familiegericht werken ouders en kind bepalen waar ze naartoe gaan
o hulpvraag ouders en kind stemmen niet altijd helemaal overeen
o LT-doelstelling zoveel mogelijk op vlak van activiteiten en participatie
procesgericht werken (bv. krachttraining)
o kunnen gekoppelde doelstellingen op activiteiten/participatieniveau bereikt worden?
taakgericht werken (bv. stappen op de loopband verbeteren)
o motorische vaardigheid aanleren en/of verbeteren
rekening houden met effect op LT kinderen zijn volop in ontwikkeling op alle vlakken
Taakgericht werken: ‘motorisch leren’ bij kinderen
- iets is geleerd indien er retentie en transfer is
- dynamische systeemtheorie: actie, perceptie en cognitie van het individu in rekening brengen, naast
de taak en de omgeving
- zie voorbeeld Stan (pagina 10-12)
- maatwerk + leerervaring aanpassen aan kindkenmerken, taakkenmerken en fase van het leerproces
- aanbevelingen:
o verbale instructies
taalgebruik aanpassen aan cognitieve mogelijkheden
sleutelwoorden (bv. buig-spreid-strek bij schoolslag)
niet te veel instructies tegelijk
expliciete instructies beter bij goede werkgeheugens
impliciete instructies beter bij zwakke werkgeheugens
o demonstreren
in cognitieve fase
demonstratie van uitgevoerde fout kan ook nuttig zijn
observeren/analyseren van andere kinderen
duidelijk maken waarop kind moet letten tijdens demonstratie
o manueel leiden van beweging
bv. hoofdplaatsing bij koprol
opgelet: ervaring is niet hetzelfde als zelf uitvoeren!
o feedback
bij aanvang van leren aandacht voor uitvoeringswijze
als uitvoering gekend is aandacht voor resultaat
feedback door vraagstelling hogere kans op transfer
positieve feedback kinderen leren sneller vergeleken met negatieve feedback
te veel feedback verstoort leerproces
externe focus
verhoogt leerproces vergeleken met interne focus (eigen lichaam)
echter wel impliciete leervorm
interne focus
aandacht voor eigen lichaam
meer bewust van de uitvoering
1
, o motivatie
zelfdeterminatietheorie (ABC van motivatie):
autonomie: samen onderhandelen over doelen
betrokkenheid: derden bij therapie betrekken, ondersteunende begeleider
competentie: succesbeleving, snel bereiken van doelen
o variatie
factoren wijzigen
speels karakter ontwikkelen
Hoofdstuk 2: Revaki bij kinderen met centraal neurologische aandoeningen
(CNA)
motorische beperkingen agv stoornis van CZS
o door trauma, infectie, degeneratie, tumoren, structurele defecten, verstoring bloedstroom,
congenitale genetische of metabole problemen
CZS = hersenen + RM
indeling op basis van plaats van het letsel
o upper motorneuronlaesies
UMN aansturen van bewegingen
elke schade aan motorneuronen boven de kernen van de hersenzenuwen of de
voorhoorncellen van RM
geeft typische symptomen upper motor neuron syndrome (UMNS)
grootste groep = cerebrale parese
= groep blijvende aandoeningen van de ontwikkeling van houding en
beweging
o beperkingen in activiteiten
o niet-progressieve verstoringen die optreden in ontwikkelende
hersenen van foetus of baby
houdings- en bewegingsstoornissen vaak geassocieerd met stoornissen van
sensoriek, perceptie, cognitie, communicatie, gedrag en epilepsie
oorzaak: pre-, peri- of postnataal of later verworven
o lower motorneuronlaesie
LMN impulsen via perifere spinale zenuwen of hersenzenuwen naar skeletspieren
bv. spina bifida, Guillain-Barré, musculaire dystrofie
1. Onderzoek bij kinderen met CNA
aard van de verschillende functiestoornissen analyseren:
o stoornissen in spieractivatie
o stoornissen in biomechanische eigenschappen (collageen, myogeen, ossaal)
1.1 Onderzoek op functieniveau
Vertrekt vanuit de hulpvraag van het kind
1.1.1 Sensorische stoornissen
incorrecte verwerking sensorische informatie betekenis van een situatie niet kunnen herkennen
geen juiste motorische planning en geen juist parametrisatie
visus en somatosensoriek (proprioceptie, exteroceptie)
in veel motorische taken zit een sensorische component (bv. beker heffen: gewicht en oppervlak correct inschatten)
weinig mogelijkheden voor objectieve testing
coöperatie van kind noodzakelijk je kan niet zien of iemand een prikkel voelt
o compensatie met visus somatosensoriek altijd met gesloten ogen testen
2
,1.1.2 Spasticiteit, clonus, rigiditeit (= actieve stoornissen)
spasticiteit
o snelheidsafhankelijke weerstand wanneer een passieve beweging snel wordt ingezet gevolgd
door een release
o myotatische reflex = spier contraheert als reactie op plotseling en abrupt uitrekken van de pees
o peesreflexen verhoogd
o tonus antigravitatiespieren verhoogd (spieren die tegen de zwaartekracht werken)
o extensie in benen, flexie in armen
o hypertonie = constant, uniform verhoogde weerstand bij (langzaam) passief bewegen in een
gewricht tijdens de gehele ROM
clonus
o herhalende myotatische reflex = agonistische aanspanning en ontspanning die alternerend
optreedt tegen een gelijkblijvende weerstand
o beoordeling hoe snel de reflex uitdooft
rigiditeit
o lodenpijpfenomeen: snelheidsonafhankelijke weerstand, blijft constant gedurende volledige ROM
o co-activatie agonist en antagonist meestal flexoren dominant
Modified Ashworth Scale (MAS): objectieve kwantificering van de mate van hypertonie
- 0: geen verhoogde tonus
- 1: licht verhoogde tonus, catch en ontspanning of minimale weerstand aan einde van beweging
- 1+: licht verhoogde tonus, catch en minimale weerstand gedurende <50% van ROM
- 2: duidelijke weerstand gedurende het grootste deel van de beweging
- 3: sterke weerstand, passief bewegen is moeilijk
- 4: rigide flexie of extensie
rigiditeit wordt niet gedifferentieerd van spasticiteit, maar wordt ingebouwd als gradatie van ernst van
hypertonie
geringe relatie tussen mate van spasticiteit en ernst van beperking
1.1.3 Mobiliteit
oorzaak ROM-beperking
o primaire stoornissen activatieniveau
o secundaire stoornissen stijfheid, spierlengte, contracturen, deformiteiten
contracturen
o myogene contractuur
beperkte ROM met verend eindgevoel
weerstand tijdens beweging mogelijk (snelheidsafhankelijk, niet verwarren met
knipmesfenomeen) onvolledige release licht stijfheid blijft door:
crossbridge stiffness (verbindingen tussen actine en myosine laten moeilijk los)
meer collageen in spier-peesapparaat
o collagene structuur
beperkte ROM met stug, nauwelijks verend eindgevoel
kapsulair patroon
o ossale contractuur
beperkte ROM met blokkerend eindgevoel
CNA veranderde activatie en andere houdingen structuren worden anders gebruikt dan normaal
aanpassingssnelheid is per structuur anders (myogeen > collageen > ossaal)
ROM-meting bij CNA is onbetrouwbaar uiterste hoekstanden zijn twijfelachtig voor functionaliteit bij
CNA eerder kijken naar minimale mobiliteit die nodig is voor een vaardigheid (bv. hoeveel heupextensie
nodig voor normaal gangbeeld?)
3
, 1.1.4 Spierkracht
MMT, hand-held-dynamometer, grijp- en knijpkrachtdynamometers, dynamische SKT in functionele keten
isometrische metingen bij CNA geeft weinig bruikbare info
o recrutering slow twitch vezels (type 1, aeroob)
o bij spasticiteit:
type 1 minst geatrofieerd
type 2 meest afgebroken
DUS: belemmering grote functionele bewegingen, houdingen makkelijk aanhouden
range van maximale kracht is beperkt indien meting buiten dit gebied: kracht ± afwezig
o DAAROM: voorkeur dynamische spierkrachtmetingen
nadeel: duur
oplossing: actieve MMT 3x tegen zwaartekracht = waarde 3
spierkrachttest in functionele situatie = meest zinvol taakspecifiek oefenen
snelkracht trainen (type 2)
o 8 tot 12 of 20 HH
o 50-80% 1RM
problemen bij spierkrachtmeting:
o krachtsverlies door reduced output-parese of substratcion-parese?
reduced output-parese: spierkracht afgenomen door verminderde activatie
substraction parese: spierkracht lijkt verminderd door hypertonie antagonist (remming)
o differentiatie:
beweging uitvoeren in pathologische bewegingspatroon geeft meer reciproke inhibitie
van antagonist kracht van agonist wordt zuiverder getest over grotere ROM
indien zwakte blijft reduced output-parese
test uitvoeren voor en na inhibitie van antagonist
na inhibitie duidelijk meer kracht substraction-parese
1.1.5 Evenwicht
onderdeel van posturale controle
ook oprichtreacties en beschermingsreacties (steun- en opvangreacties)
beoordeling in hoeverre de reacties adequaat zijn tov de uit te voeren taak
o mogelijk in lage of hoge houdingen?
o VA, zijwaarts of rotatoir?
1.1.6 Uithouding
CNA: verlaagde aerobe en anaerobe capaciteit
6MWT, 10- of 7.5-meter shuttle-run-test
1.2 Onderzoek op activiteitenniveau
1.2.1 Gross Motor Function Measure (GMFM)
GMFM is ontwikkeld om grofmotorische vaardigheden te meten bij kinderen met cerebrale parese
88 items met 5 dimensies van motoriek: liggen en rollen, kruipen en knielen, zitten, staan en lopen
kinderen van 5 jaar met een normale motorische ontwikkeling kunnen alle items uitvoeren
dimensie- en totaalscores
4-puntschaal
o score 0 = kind doet geen poging om taak uit te voeren
o score 3 = kind kan conform de beschrijving de taak uitvoeren
variant: GMFM-66 (enkel totaalscore)
4