Ecologie & duurzame
ontwikkeling
1. Ecologische basisbegrippen en-principes
1.1 Wat bestudeert de ecologie – wat is een ecosysteem?
Alle wezens zijn afhankelijk
van omgeving waarin ze leven en
beïnvloeden die op hun beurt.
Ecologie = bestudeert deze
relaties tussen
organismen onderling en hun
omgeving.
In 1 biotoop van nature nooit 2 soorten die identieke niche bezetten, want zou concurrentie
veroorzaken waarbij op termijn 1 soort zou moeten verdwijnen. De niche is de taak die een
organisme heeft in een levensgemeenschap. De taken kunnen verscheiden en vaak te maken met
voedingsgedrag. Niche kan ook veranderen met seizoenen.
vb: specht in zomer insecten, maar in winter naar zaden omdat er dan minder insecten zijn
Niche is niet fysische plaats, maar bepaalde gegevens uit omgeving door bepaalde soort op
een specifieke manier benut wordt. Als 2 soorten zelfde biotoop en niche bezet dan strijden
tot krachtigste wint. Dieren proberen te vermijden dat andere hun niche bewonen.
Elke populatie vertoont neiging tot exponentiële groei, doordat aantal nakomelingen altijd aantal
individuen populaite overtreft. Deze groei tegengegaan door regelende facotoren die
populatiedichtheid tomen. Factoren:
o Afhankelijk populatiedichtheid vb: aantal roofdieren afhankelijk aantal prooidieren.
o Onafhankelijk vb: winterse koude
Hierdoor in populatie dynamisch effect.
Zonatie op golfbreker
= aftekenen van ongeveer zelfde stroken vegetattie.
o Zachte helling/onbeschutte kust = blaaswier zonder blazen, rooddwieren, zeepokken,
suikerwier, … (meer door elkaar).
o Steile helling/beschutte kust = groefwier, kleine zeeëik, blaaswier, knotswier, gezaagde
zeeëik, … (meer in lagen per soort plant).
Ecologische niche met beschikbaarheid van voedsel
1
, 1. Grote karekiet op oever voeden met insecten en kleine karekiet voedsel zoeken n riet en
lucht.
2. Reiger zoekt dierlijk voedsel in ondiep water en zwemeenden gondelen naar plantaardig
voedsel.
3. Tafeleend duikt in diep water naar plantaardig voedsel en kuifeend naar onbeweeglijke
dieren zoals mosselen.
Vertoning van verschillende nichevorming binnen zelfde geslacht. Bouw of levenswijze
kan zo goed als gelijk zijn, maar toch verschillende voedselniches.
4. Dieren aan strad diep ingraven zodat belangrijkste predatoren hier (niet) aankunnen.
1.2 Voedselketen – voedselweb
Ons voedsel afkomstig van planten en dieren, daarom wij alleseters. Dieren hun levensnoodzakelijke
voedingsstoffen zelf niet kunnen opbouwen en daarom zich voeden met planten of dieren om aan
organische stoffen te komen en wordt heterotrofie genoemd. Planten chlorofyl en doen
fotosynthese dus autotroof.
Herkomst voedsel carnivoren, herbivoren, omnivoren, detrivoren, afvaleters en alleseters.
Voedselketen = reeks organismen waarbij deze voor de pijl als voedsel dienen voor die erna. Aantal
schakels van voedselketen geeft telkens aantal voedselniveaus/trofische niveaus aan.
Eerste schakel en dus laagste voedselniveau is altijd groene plant of plantendelen die daarom
primaire producent wordt genoemd. Planteneteres hier afhankelijk van een zijn consument
1ste orde en vormen 2de voedselniveau. Deze gegeten door andere dieren, de consumenten in
2de orde, ….
Reducenten zetten afgestorven resten van planten en dieren weer om. Gestorven dieren en
planten afgebroken door detrivoren en reducenten (afvaleters) waardoor oorspronkelijk
materiaal (mineralen) opnieuw beschikbaar zijn voor planten.
vb: mestkevers, miljoenpoot, pissebedden, paddenstoelen, schimmels, bac, …
o Detrivoren = afval verkleinen
o Reducenten = afval dat niet meer nodig is omzetten mineralen.
Meestal leven organismen niet tkv 1 andere soort, maar verschillend soorten op menu. Ook
zijn er alleseters die een zeer ingewikkeld voedselweb maken met alle voedselrelaties in.
Voedselweb = Alle voedselrelaties in een levensgemeenschap.
Krinloop van stoffen
Producenten – consument 1 – consument 2 – consument 3 – afvaleter – reducent (anorg stoffen)
1.3 Energiedoorstroom
Bij elke stap in kringloop energie overdragen, niet alle energie die je opneemt en injezelf bouwt,
maar gebruiken om te huppelen.
Componenten = alle O die zich in de vijver bevinden.
Inputelementen = elementen, O die E aan het ecosysteem toevoegen.
vb: zonlicht en landinsecten
Outputelementen = elementen, O die E aan het ecosysteem onttrekken. (weg van ecosysteem)
vb: mens, vowassen muggenlarf, carnivore muggenlarf
Trofisch niveau
= producent – consument 1ste orde (herbivoor) – consument 2de orde (carnivoor)
2
, Als je E verlaagt dan hebben
hoogste schakels hier
meeste last van en kunnen
sterven.
E-stroom kan toevoegen of afnemen zijn.
Input zonne-E veranderen dan in elk niveau recht evenredige verandering van E-hoeveelheid.
Verhouding tussen E-hoeveelheden op 2 trofische niveau’s blijven constant.
Hoe zoveel mogelijk vis kwemen met bepaalde zonne-E?
Een tussenstap/niveau eruit halen, want zorgt voor meer E-verlies.
Hoe langer de voedselketen hoe kleiner absolute hoeveelheid E op eindpunt.
Meeste E verliezen van bron naar producent.
R = E in vorm van warmte, bij de andere is het potentiële E vastgelegd in stoffen.
A/I : deel voedsel dat via darmwand wordt opgenomen.
P/A = efficiëntie = deel van verteerde voedsel dat gebruikt wordt voor groei.
Planteneters verlizen meer E via mest dan vleeseters. Planten bevatten organische bestanddelen
zoals cellulose en vezels die moeilijk of niet te verteren zijn.
1.4 Ecologische piramides
Voedselketen in piramidevorm logaritmisch weergeven met brede basis voor producenten en top
met consumenten van hoogste orde. Naargelang benaderingswijze kiezen tussen:
1.4.1 Aantallenpiramide
Basis van elke rechthoek is maat voor aantal O per voedselniveau. Vaak ziet het eruit zoals een
gewone piramide met heel veel producenten en minder consumenten.
1.4.2 Biomassapiramide
Basis van elke rechthoek is maar voor tot massa van individuen per voedselniveau. Overgang naar
volgend niveau altijd biomassaverlies van 90%. 10% opgenomen voedsel wordt door O als bouwstof
voor cellen gebruikt en rest voor levensprocessen. In piramide hoeveelheid chemische E per trofisch
niveau weergeven. Meestal biomassaverlies gepaard met vermindering van aantal individuen per
voedselniveau.
Biomassa = tot hoeveelheid org materiaal in bepaald gebied of van bepaalde groep O.
Lichaam volledig uitdrogen dus het drooggewicht dat gewicht – water wil zeggen. Enkel
vetten, mineralen, … blijven over.
3