HFDST II : Micro-evolutie
= de evolutionaire veranderingen die optreden op lager taxonomisch niveau, met name binnen één
populatie of soort.
Het fenomeen treedt allen op:
1. leden van populatie verschillen in fenotypische verschijning
2. fenotypische varianten verschillen in overleving en/of reproductie
Wanneer verschillen fenotype teruggaan op verschillen in genotype veranderingen in
samenstelling gene-pool.
= het materiaal waarmee de populatie zich door natuurlijke selectie kan aanpassen aan
zijn omgeving.
2.1 BRONNEN VAN FENOTYPISCHE VARIATIE
De belangrijkste bronnen van fenotypische variatie:
- VERSCHILLEN IN GENOTYPE ( d.w.z. in DNA-sequentie van één of meerdere loci):
= verschillen die door beide typen gameten (eicellen en zaadcellen) worden doorgegeven. Maar
soms gebeurt de overerving strikt maternaal of paternaal.
bv: mitochondriale genen meeste dieren enkel via eicellen doorgegeven maar bij naaldbomen de
genen van chloroplasten enkel via mannelijke gameten worden dorgegeven.
- VERSCHILLEN IN OMGEVING
= fysiologische kenmerken en gedragingen worden meestal altijd beïnvloed door omgeven
kunnen verschillende keren in leven van één individu veranderen
- MATERNALE EN PATERNALE EFFECTEN
= kenmerken van de moeder ( en van de vader) die het fenotype van de nakomelingen kunnen
beïnvloeden zonder dat hier genen mee gemoeid zijn.
De verschillen tussen vaders en moeders kunnen van genetische aard zijn, of gevolg van
omgevingsfactoren.
‘congenitale’ verschillen tussen individuen heeft niet noodzakelijk een genetische
oorsprong
non-genetische maternale effecten of omgevingsinvloeden tijden de embryonale
ontwikkeling kunnen even goed verantwoordelijk zijn voor verschillen of gelijkenissen bij
geboorte.
bv: - hoeveelheid dooier in ei van hagedis in grote mate de lichaamsgrootte Maternaal
dooiermassa is functie van de conditie van het moederdier
- moederleeftijdseffect bij het Down-syndroom Maternaal
de kans op Down-syndroom stijgt naar mate de leeftijd van de moeder
2.2 DE RELATIE TUSSEN FENOTYPE EN GENOTYPE
2.2.1 Monogenische beïnvloeding
= de variatie in een fenotypisch kenmerk in grote mate door slechts één of enkele genen beïnvloed
wordt (mutaties op één locus).
bv: - het hygiënisch gedrag van honingbijen (W.C Rotherbuhler) zie pagina 23
- bij de mens zie pagina 24
, 2.2.2 Genotype en omgeving
De expressie van een gen wordt vaak beïnvloed door allerlei omgevingsfactoren waardoor individuen
met zelfde genotype kunnen verschillen in fenotype
De reactienorm = de range van fenotypen die tot expressie kunnen komen in verschillende
omgevingen.
Het is zinloos om af te vragen of een kenmerk genetisch ‘bepaald’ is of niet
omdat het gros van de fenotypische kenmerken tegelijkertijd door genen en omgeving
beïnvloed worden
wel zinvol afvragen in hoeverre verschillen tussen individuen toegewezen kunnen
worden aan genetische verschillen of omgevingsverschillens.
antwoord hangt af van de populatie
2.2.3 Polygenische beïnvloeding
= het gros van de ecologisch relevante kenmerken door meerdere genen tegelijkertijd beïnvloed
wordt. De simultane werking van verschillende genen maakt resulterende fenotypen niet discreet
maar variëren volgens een continuüm. (bv: p26)
Het gaat niet altijd zoals in het voorbeeld:
- Dominantie effecten
= wanneer het fenotype van de heterozygoot niet exact het gemiddelde is van dat van de
homozygoten
- Epistasis
= interactie tussen verschillende loci omdat ze elkaar beïnvloeden( en kunnen effecten niet
simpelweg opgeteld worden)
2.2.4 Heritabiliteit
Kwantitatieve genetica
= genetica volstaat om de overervingspatroon te beschrijven van polygenische kenmerken.
- oorspronkelijk gebruikt voor resultaten van selectieprogramma’s in de landbouw en veeteelt
- heden toegepast in studie van evolutie van kenmerken in natuurlijke populaties.
● men splitst fenotypische variatie voor bepaald kenmerk in bepaalde populatie op :
omgevingscomponent
genetische component
● De variatie die ontstaat door genetische verschillen kan verder ingedeeld worden
epistasisvariatie ontstaat door interactie tussen loci
dominantievariatie ontstaat ten gevolge van interactie
tussen allelen binnen één locus
additieve genetische variatie variatie die ontstaat door
sommatie van effecten van individuele genen
● Hertabiliteit van een kenmerk in bepaalde populatie
= geeft weer welk gedeelte van totale fenotypische variatie verklaard wordt door genetische
verschillen
zal variëren tussen 0 (genetische verschillen spelen geen enkele rol) en 1 (genetische
verschillen verklaren fenotypische variatie)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper julieae. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.