Psychologische gespreksvoering
Hoc 1: Inleiding en basishouding
(Verplichte tekst per hoofdstuk lezen! Is niet aanvullende achtergrond maar echt te kennen
leerstof).
Het communicatiemiddel van V. Satir (EXAMENVRAAG)
Communicatie gaat over een
zender en een ontvanger. Dan heb
je een binnenkant en een
buitenkant. Je binnenkant is bv
spanning die je hebt om te gaan
solliciteren. Het gaat over je
gedachten, ideeën, gevoelens… dat
is echt de binnenkant. Een selectie
daarvan zal naar je buitenkant
komen: alles in woorden omzetten
om lichaamstaal. Het gaat over je houding, intonatie etc. De ontvanger gaat dat decoderen
en dat gaat naar zijn binnenkant. Je kan dan bv voelen ‘oei dit is duidelijk haar eerste keer
solliciteren). Daarvan komt soms ook iets naar de buitenkant. Bv een frons of uitlachen. Dat
gaat de tegenpartij terug decoderen en zo gaat het door. Communiceren is dus een ‘dans’.
4 elementen van een boodschap
Er zijn er 4 tegelijkertijd in een boodschap.
1) Letterlijke inhoud: ‘ik zie het niet meer zitten’. Dan heb je die boodschap letterlijk.
2) Expressief deel van de boodschap: HOE iemand iets zegt: ‘ik zie het oprecht echt niet
mer zitten’ of ‘goh ja door dat hele gebeuren zie ik het soms wel bekeer niet zitten’. De
manier waarop
3) Informatie over de relatie: als ik zeg ‘ik zie het niet zitten’ zou dat meestal in een
vertrouwde kring zijn. Het zal gebeuren in een bepaalde relatie. Dus de informatie in de
boodschap geeft weer hoe de zender de relatie tot de ontvanger ziet (als de zender
open zal zijn, dan toont dit dat hij de relatie als vertrouwd ervaart).
4) Appelerend deel van de boodschap: de zender doet een appel, wil dat de ander iets
doet met die boodschap. ‘Ik zie het niet zitten’ is niet zomaar ‘een’ zin. Dat doet iets
met jou als therapeut. Het zou dan kunnen dat jij in een van je volgende zinnen iets
heel lief zegt want je bent geappelleerd geweest door die uitspraak.
,Inhoudswoorden-en betrekkingsniveau
1) Inhoud: wat er wordt gezegd, de boodschap die wordt overgebracht
2) Betrekkingsniveau: de informatie in de boodschap die de relatie tussen zender-
ontvanger weergeeft, zoals gezien door de zender. De interpretatie van dit niveau is
afhankelijk van toon en non-verbaliteit. Bv ‘amai weer goed gaan shoppen zie ik, de
rekening is precies geplunderd’. Dat is niet enkel inhoudelijk of informatief. Daar zit
betrekking in van ‘ik zou graag hebben dat je niet zo met ons geld omgaat’. Dat zit veel
in de toon van je woorden.
Gebruik van vuistregels en heuristieken
Doel: omgeving voorspelbaar maken, snel reageren, controle krijgen, om gaan met
complexiteiten. Bijvoorbeeld:
Causale actor-observator attributieneiging: neiging om je eigen gedrag te
verklaren vanuit externe (instabiele) factoren; situationele factoren. En het gedrag van
anderen verklaren vanuit interne (stabiele) factoren; de eigenschappen van de persoon
zelf. Dus als je examen moeilijk ging dan schrijf je dat toe aan de moeilijkheid van het
examen en niet aan je eigen kennen en kunnen. Bij anderen ga je zeggen dat als iets
goed of slecht loopt bij hen, ze er wel iets mee te maken zullen hebben zelf. Bij
opvoeding hebben we dat ook. (Stabiel intern: eigenschappen van persoon, instabiel is
de situatie die niet echt vast is).
Gedragsconfirmatie: het uitlokken van responsen die de eigen veronderstelling
ondersteunen. Mensen gaan op een manier iets zeggen wat iets als bevestigt: ‘jij doet
dat graag hé’, ‘ik verwijs die persoon door naar jou want ja jij bent daarin
gespecialiseerd’. Ze leggen iets in je mond waar je niet aan onderuit geraakt. (Je gaat
precies de woorden in iemands mond leggen waardoor die precies geen andere keus
heeft dan jouw veronderstelling te bevestigen; dat klopt toch he dat je graag groenten
eet, ja hé’.
Beschikbaarheidsheuristiek: gebruikmaken van wat (gemakkelijk) beschikbaar is in
het geheugen. Dit is belangrijk bij therapie. Bv als iemand bij de dokter komt met
keelpijn, overgeven, hoofdpijn, reuk verloren; aja die gaat denken corona. Dat is omdat
dat in zijn kader heel beschikbaar is in het geheugen aangezien we er al 3 jaar actief
mee zitten. Ook als je naar een trauma therapeut gaat en je laat blijken aan de
therapeut dat je makkelijk dingen vergeet, dan gaat die denken ‘aja dat is rouw’
tegenover als je naar een neuroloog gaat dan gaat die denken ‘aja dementie’. Dus
afhankelijk van jouw eigen kader/interpretatie/vak heb je andere interpretaties ook.
Dus HOE je kijkt naar dingen, ga je ook andere dingen bedenken. Je context bepaalt
hoe je dingen interpreteert.
Confirmatorische strategie: neiging alleen informatie te zoeken die overeenkomt
met je eigen veronderstelling. Stel je denkt dat je vriendin haar man vreemd gaat en
, jouw vriendin vertelt ‘ja gisteren is hij bij zijn vriend blijven slapen’ dan ga je snel
denken ‘aja dit bevestigt dat hij vreemdgaat’. Je gaat dingen plaatsen in de hypothese
die jij al hebt, dingen zoeken die jouw idee bevestigen. Alles dat klinkt als bevestiging
van die hypothese, ga je dan ook zo zien. (Wat bij jou binnenkomt ga je interpeteren
volgens jouw hypothese)
Waarden en normen, interpeteren van een boodschap
Je waarden en normen zijn heel belangrijk. Wat jij ziet als juist en fout, verandert je hele kijk.
Je hebt een eigen veronderstelling van wat goed of fout is. Hoe jij denkt over opvoeding,
alcohol etc. Waarden= wat jij ziet als goed en fout. Normen= gedragsregels die uit waarden
worden afgeleid. Bv beide partners die meehelpen in het huishouden.
Basishouding, gespreksvaardigheden en interactionele
vaardigheden
= zijn de belangrijkste methodieke/instrumenten van onze job. Heel wat zelfreflectie valt
hieronder. “Een professionele hulpverlener moet in staat zijn om te kunnen spelen met zijn
gedragsdisposities; hij moet kunnen kiezen uit een repertoire van vaardigheden, heeft een
respectvolle, empathische, transparante grondhouding en moet kritisch naar eigen
handelen kunnen kijken (zelfreflectie)”. Je moet je afstemmen op de client zelf. Soms zit het in
subtiele dingen. Bv; als je uw frustraties uit tegen iemand en die begint advies te geven. Dat
is misschien niet afgestemd op wat je nodig hebt. Misschien wil je gewoon een luisterend oor
ipv advies, dan is dat niet afgestemd.
Rogers (Carl)
Hij maakte zijn werk rond basis grondhoudingen. Wat werkt er in therapie? Hij had 3
belangrijke onderdelen:
1) Echtheid
2) Empathie
3) Onvoorwaardelijk respect
Dit zijn dingen die je ‘bent’. Deze zijn een noodzakelijke voedingsbodem om een
veranderingsproces bij een cliënt op gang te brengen, maar ook het cruciale medium
waardoor verandering mogelijk is. Deze 3 zijn dus echt nodig om veranderingsprocessen te
veroorzaken.
1) Echtheid
Authenticiteit/echtheid: elke psycholoog moet congruent zijn (dat ze zichzelf moeten zijn,
oprecht en eerlijk). Je bent wie je bent en je zit daar in die therapie met echtheid. Elke
psycholoog heeft zijn eigen uitstraling, zijn persoonlijke kenmerken die de interpersoonlijke
relatie kleuren. Het is een reeël persoon, zonder façade. Je hebt je persoonlijke kenmerken die
de relatie kleuren. Je kan geen masker opzetten, maar ze moeten ook niet alles weten wat er