PSYCHOPATHOLOGIE EN PSYCHIATRIE
KINDEREN EN JONGEREN, DEEL 1
LOUISE SIMONS
1
,INTRODUCTIE
DUDENIN STUDIE
- Deelnemers levenslang opvolgen: onderzoek naar processen en mechanismen die een rol spelen in de
ontwikkeling van problemen
- Ander type onderzoeksdesign nodig dan onderzoek naar processen en mechanismen die een rol spelen in het
blijven bestaan van problemen
o (Niet-klinische) bevolkingsgroep (om confounding met klinische status te vermijden)
o Groot aantal deelnemers (sommige problemen hebben lage incidentie) (1037P)
o Veel factoren (sommige zullen onverwacht significant voorspellend zijn) en oog voor het samenspel
tussen factoren
▪ Fysiek, persoonlijk leven, jobs, seksgedrag, relaties, criminele activiteiten
- Focus op meerdere niveaus van analyse
- Unieke studie
o Volledige geboortecohort
o Zeer lange follow-up
o Extreem lage drop-out
- Onderzoeksvragen evolueren mee met de steekproef
o In het begin: focus op geboorte en vroege ontwikkeling van het kind
o Momenteel: mensen zijn rond de 50: onderzoek naar vroege tekenen van veroudering
- Één cohort (dus geen zicht op cohorteffecten)
o Op leeftijd 18 veel suïcides → niet risicoleeftijd, wel cohorteffect
PERSOONLIJKHEIDSTREKKEN
Hier wordt later in de samenvatting nog uitgebreider op ingegaan > zie P44
- In ‘kindergarden’ al persoonlijkheidstrekken die outcomes voorspellen
o Wie off road gaat, wie werkloos wordt, wie astma ontwikkelt…
- 5 grote persoonlijkheidsgroepen die zich doorzetten naar de volwassenheid:
1. Confident
2. Gereserveerd: teruggehouden
3. Well-adjusted: fitting in (40%)
o Die doen het goed in het leven: goede job, getrouwd…
4. Inhibited: jongen die zich volledig terugtrekt en nooit meer buiten komt
o Levenslange negatieve uitkomsten
o Hebben enorme moeite met het huis uit te komen
5. Undercontrolled (10%)
o Gevangenis, vechte, ruzies
o Moeite met zichzelf reguleren
o Willen niet veranderen
o Hartproblemen, diabetes, roken en onveilige seks
2
,RESULTATEN:
- Kinderen die later leren praten en stappen groter risico
o Ze vinden school niet leuk
o Jongens die het slecht doen in school → meer risico op criminele activiteiten
- Tussen 5-11 jaar slaap bestuderen
o Kinderen die het minst slapen tussen 5-11j hangt samen met obesitas
o Problemen met cognitief functioneren
o Angstproblemen op 20j
- Wat met kinderen die dingen zien en horen die er niet zijn?
o De helft ontwikkelt schizofrenie
→ Schizofrenie begint niet pas in volwassenheid maar al in kindertijd
o Je kan nu dus kinderen die risico lopen opvolgen
o Niet alle kinderen die risicofactoren vertonen ontwikkelen schizofrenie
- Tv kijken tijdens ontwikkeling
o Hoe meer tv hoe meer sigaretten roken
o Tv beïnvloedt hoe je het doet op school, inkomen later
o Kinderen die het meest tv kijken verlaten school sneller zonder diploma
o Kinderen die het minst tv kijken → 4x meer kans om middelbare school te doen/af te maken (later uni)
- Resultaten zouden niet veralgemeenbaar zijn naar andere delen van de wereld
o Deel van het Australisch onderzoek herhaald in andere contexten
o Resultaten bleven parallel
→ Resultaten zijn wel veralgemeenbaar
o 2 significante verschillen
▪ Homocide en suïcide
• Homicide rate is dramatisch hoog in Amerika
▪ Frequentie van ‘youth suïcide’
• Australië hoger
• Personen die multipele problemen hebben
- Reden waarom drop-out zo laag is:
o Mensen die verhuisd zijn, vliegen ze terug
o Mensen die niet kunnen verplaatsen (ziekenhuis, gevangenis) komt de studie naar hen
- Wat bepaalt succes in het leven?
o Sterkste voorspeller: zelfcontrole
▪ Op 3 jaar voorspellen van: stabiele relatie, gezondheid, inkomen
▪ Marshmallow test: testen van impulsen
▪ Hoge zelfcontrole: eigen huis, goede job, goede money manager, sparen
▪ Lage zelfcontrole: poor money managers, sparen nog niet, geen goede job ….
• Fysieke problemen: obesitas, hoge bloeddruk, soa, hoge cholesterol
• Verslaafd aan tabak, alcohol en drugs
→ Leer zelfcontrole aan in school !
→ Als je echt een verschil wil maken, moet je vroeg interventie starten: in vroege kinderjaren (die zijn cruciaal!)
3
, THEMA 1: DE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGISCHE BENADERING
1. DEFINITIE EN HISTORIEK
1.1 DEFINITIE
"Developmental psychopathology is an evolving interdisciplinary scientific field that seeks to elucidate the interplay
among the biological, psychological, and social-contextual aspects of normal and abnormal development across the
life course" → op alle niveaus van mechanismen: biologische, context, alles ertussen
"Developmental psychopathology is the study of developmental processes that contribute to, or protect against
psychopathology"
Brede focus:
- Zowel typische als atypische ontwikkeling
- Biologische, psychologische en sociaal-contextuele invloeden
- Risicoverhogende en beschermende factoren
Daardoor noodzakelijkerwijze interdisciplinair
- Verschillende wetenschapsgebieden
- Verschillende theorieën binnen elk gebied
- ‘Macroparadigma’
1.2 HISTORIEK
Psychoanalytische school
→ eerste aandacht voor ontwikkelingspsychopathologie
- 1974 Achenbach: Developmental Psychopathology
→ eerste gebruikt van de term
→ constructie van meetinstrumenten om persoonlijkheid in kaart te brengen
- 1983 hoofdstuk Developmental Psychopathology in Handbook of Child Psychology
- 1984 Cicchetti: special issue Child Development
→ vader van ontwikkelingspsychopathologie
→ o.a. paper Sroufe & Rutter over het ‘domein’ van de ontwikkelingspsychopathologie
- 1989 tijdschrift Development and Psychopathology (Cicchetti)
- 1995 Developmental Psychopathology I (Cicchetti & Cohen)
- 2006 Developmental Psychopathology II
- 2016 Developmental Psychopathology III
→ laatste editie: toevoeging van neurowetenschap & veerkracht → interventies stoelen op onderliggende
theorie
2. BASISPRINCIPES EN KERNCONCEPTEN
2.1 TYPISCHE EN ATYPISCHE ONTWIKKELING
Typische en atypische ontwikkeling verlopen via dezelfde principes
- Kennis van typische ontwikkeling helpt om atypische te begrijpen
- Onderzoek naar atypische ontwikkeling brengt ook kennis over de typische ontwikkeling bij
Ondersteund door evidentie dat meeste psychiatrische stoornissen dimensioneel zijn.
- In de praktijk categoriale benadering: we moeten beslissingen nemen ‘heeft hij X of niet?’ voor behandeling
4
,2.2 CONTINUITEIT EN DISCONTINUITEIT
(Dis)continuïteit kan op verschillende manieren bekeken worden:
- ‘Mean-level’-stabiliteit
o = gemiddelde niveau van een bepaalde trek/symptoom blijft gelijk over de tijd
o In sommige ontwikkelingsfasen zijn er evenwel normatieve ‘mean-level’-veranderingen
Links: antisociaal gedrag in de adolescentie:
lage niveaus op 5 jaar, stijging in puberteit en Rechts: Vanaf leeftijd 15j meisjes meer depressieve
erna weer een daling > geen mean-level stabiliteit symptomen + Geslachtsverschil blijft bestaan
- Rangordecontinuïteit
o = individuen gaan over de tijd hun positie in de rangorde van de groep behouden
▪ Gaat niet meer over de groep in zijn geheel, maar over de positie van individuen IN die groep.
Bv.: antisociaal gedrag bij kinderen (brave/stoute kinderen), ongeacht waar dat niveau van de
groep zit (globaal hoger in de adolescentie bijvoorbeeld), ga je binnen de groep altijd
brave/stoute kinderen hebben.
o = staat los van of het gemiddelde niveau van de groep al dan niet wijzigt
▪ Homotypisch: zowel de rangorde als de manifestatie blijven gelijk
▪ Heterotypisch: de rangorde blijft gelijk, maar de manifestatie verandert
• Bv.: manifestaties van probleemgedrag, angst, depressie, … kunnen doorheen
de ontwikkeling veranderen.
• Kan op verschillende niveaus bekeken worden
5
, Er vond een cohortstudie plaats met > 6000 kinderen: psychopathologische symptomen werden gemeten op
7.5 en 14 jaar
- Internaliseren – vrees: specifieke fobie, sociale fobie
- Internaliseren – distress: PTSS, gegeneraliseerde angst, depressie
- Externaliseren: ADHD, ODD, CD
Vergelijking drie modellen van continuïteit
A. Alleen homotypische continuïteit
B. Homotypische continuïteit + heterotypische continuïteit binnen hogereordedimensies
C. Homotypische continuïteit + heterotypische continuïteit over hogereordedimensies heen
Groene cirkels: homotypische
continuïteit
Rode cirkels: heterotypische
continuïteit binnen dimensies
Donkerrode cirkels: heterotypische
continuïteit tussen dimensies
→ 3de model is het meest aanneembaar
Bevindingen:
- Voor alle soorten symptomen is er homotypische continuïteit.
- Tussen een aantal soorten symptomen is er ook heterotypische continuïteit, zowel binnen als over
hogereordedimensies.
Specificatie: mate van continuïteit kan verschillend zijn voor subgroepen met verschillende
ontwikkelingstrajecten!
Nood aan ‘person-centered’ perspectief (bv.: ontwikkelingstrajecten van gedragsproblemen)
- Low-groep: geen antisociaal gedrag, continu laag
- Childhood limited: als kind moeilijk gedrag vertonen, maar bij
opgroeien niet meer → discontinu
- Adolescent onset: als kind geen probleemgedrag, wel vanaf
puberteit tot volwassenheid → discontinu
- Life course persistent: continu hoog
Person-centered = eerder subgroep-perspectief: binnen grotere
groep subgroepen onderscheiden met andere trajecten (hier 2x
continuïteit en 2x discontinuïteit)
6