DEEL 1: REVALIDATIE IN EEN
BIOPSYCHOSCOIAAL PERSPECTIEF
H1: Het ICF-model als conceptueel kader
H2: Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit
H3: Positieve psychologie: het ontwikkelen van positieve krachten in de mens
è Gastcollege: Partient Empowerment – Dr. Edgard Beeckman
MODULE PSYCHOLOGIE & PSYCHOPATHOLOGIE
[Bedrijfsadres]
,
,H1: HET ICF-MODEL ALS CONEPTUEEL KADER
INLEIDING
ICF-MODEL
ICF-model
= Een systeem om de gezondheidstoestand vd P zeer goed weer te geven.
5 descriptieve dimensies:
• Functies en eigenschappen
o Anatomisch
o Fysiologisch
o Psychologisch
• Activiteiten (beperkingen in activiteiten)
• Participatie (participatieproblemen)
• Persoonlijke factoren
• Omgevingsfactoren
!!! Een van de grote gebreken in het ICF-model is dat er bij de dimensie ‘functies en eigenschappen’ geen
onderscheid wordt gemaakt tussen anatomisch – fysiologisch – psychologisch. Psychologie is een deel van de
mens, dit moet je steeds implementeren in casuïstiek. Het heeft een enorme impact op het herstel en de
revalidatie vd P.
1
,• 5 descriptieve dimensies
o Gezondheidstoestand = functies, anatomische eigenschappen, activiteiten participatie (gele cirkel).
o Hollistische benadering.
o Benadrukt wat de P wel nog kan.
o OPM: Gezondheidstoestand ≠ levenskwaliteit.
§ Het is niet omdat de P o.b.v. objectieve gegevens volgens referentiewaarden en -
standaarden de norm van gezondheidstoestand niet haalt, dat de P geen goede
levenskwaliteit kan hebben & andersom.
• Gevolgen van pathologie
o Bovenaan staat de diagnose/ pathologie.
o Alles wat in het schema komt gaat over de gevolgen van deze aandoening.
o Persoonlijke factoren & externe factoren (omgevingsfactoren)
§ O.a. Comorbiditeiten, risicofactoren, prognostische factoren, …
o OPM: Elke relevante factor noteren, maar steeds kritisch zijn!
§ Weet waarom die factor geïncludeerd is, welke impact deze heeft i.k.v. de prognose
• Momentopname
o Er wordt vaak enkel gekeken naar het probleem op dat moment.
o Indien je hierbij een onderverdeling maakt in anatomisch, fysiologisch en psychologisch ga je
reeds hollistisch te werk, maar je maakt slechts een momentopname.
o Maar elke P heeft een medisch rugzakje, het is vaak niet hun eerste letsel/ enige letsel.
Belangrijk omdat deze letsels ook een invloed knn hebben op het herstel van het huidige letsel.
o Steeds kijken nr de P in zijn GEHEEL!
• Atheoretisch, niet-cultuurgebonden
o De opdeling in deze 5 descriptieve dimensies is niet theoretisch, het is puur een manier om de
gezondheidstoestand gestructureerd te kunnen rapporteren.
o Niet-cultureelgebonden, gelijk waar in de wereld toepasbaar, de interpretatie kan wel verschillen.
§ Vb. Pijnscore 5/10 is nr onze normen veel maar in de mediterraanse wereld is 7/10 weinig.
• Standaardtaal
o De opdeling in deze 5 descriptieve dimensies is een manier om gemeenschappelijke taal te
spreken, zonder dat cultuur- of taalgevoeligheden niet te begrijpen of te verklaren zijn.
• Populatienorm
• ‘Typering van vermogen’
o We geven niet alleen een overzicht vd P, maar ook een typering van het vermogen vd P.
§ O.a. Belasting-belastbaarheid
o Niet alleen de stoornissen in functies en beperkingen in activiteiten en participatie weergeven,
maar indien relevant ook positieve zaken, nl. de activiteiten die de P wel nog kan, de
participatie die de P wel nog kan. Dit vormt een aangrijpingspunt om verder op in te zetten.
• Typering van ‘uitvoering’
o Het ICF is belangrijk om te oriënteren in welke dimensie en op welk niveau je zal ingrijpen.
o Anatomische stoornis kan de kinesitherapeut niet oplossen, eerder chirurgisch.
o Kinesitherapeut zal inzetten op het niveau van beperkingen in activiteiten en participatie.
§ Vb. Transfers, ADL, …
• Meetinstrumenten
o Er bestaan geen meetinstrumenten, gekoppeld aan het ICF model.
o Er bestaan geen vragenlijsten, gekoppeld aan het ICF model.
o Het schema invullen is voldoende.
2
,GESCHIEDENIS
Biomedisch denkmodel
• Vroeger was alles zeer (bio)medisch gericht.
• Er is een biomedisch probleem à er is een oorzaak à dit moeten we oplossen.
o Vb. Kapotte knie (probleem) à vanwege veroudering (oorzaak) à prothese (oplossing).
• Er werd alleen naar het probleem gekeken, niet naar de P in zijn geheel.
___
• ~ Maddux:
o ‘Alles is gebaseerd op de ziekte-ideologie. De terminologie patiënt – ziekte – pathologie –
beperking - … is allemaal opgebouwd rond de ziekte, niet rond de mens zelf.
• ~ Chirurgie:
o Vb. De orthopedist beziet een knie nog altijd als iets dat ze moeten ‘repareren’.
• ~ Farmacologie:
o Vb. De P heeft een probleem, we geven een pilletje en het zal overgaan.
• ~ Natuurwetenschappen:
o ‘Er zijn bepaalde fenomenen in de natuur die te verklaren zijn, waarvoor een oplossing is’.
Psychosociaal denkmodel
Dankzij dit model is zowel binnen de geneeskunde, als binnen de psychologie het tij een beetje gekeerd. Er is
meer dan enkel een “kapotte knie of schouder”. Er kwamen steeds meer invloeden van de humane
wetenschappen (menswetenschappen). Zo evolueerde het medisch denkmodel naar een biopsychosociaal
denkmodel. Niet enkel binnen de medische wetenschappen maar ook binnen de psychologie en sociologie.
Biopsychosociaal denkmodel
Dankzij de integratie van fysische (fysiologische, fysieke) eigenschappen, maar ook de mentale toestand (welzijn),
de cognitieve functies, … kwam men uiteindelijk tot een hollistische benadering. Hierbij kijkt men naar de patiënt
in zijn geheel, niet enkel naar de beperking die zich voordoet. Deze benadering wordt sterk ondersteund door
het WHO. Het welbevinden vd P, de mens in zijn brede vorm van het woord, de levenskwaliteit (QoL), … zijn
factoren die ook steeds belangrijker worden beschouwd.
• Patiënt centeredness
o = Alle zorg is opgebouwd rond de P, de P speelt zelf een belangrijke rol hierin.
• Patiënt empowerment
o = De P meer inbreng geven in zijn eigen ziekteproces/ herstelproces.
o Zodat de P mee nadenkt, meer zelfstandigheid/ autonomie opneemt in dat proces.
o De P staat niet langer aan de zijlijn en doet louter wat de P hem opdraagt.
• Niet alleen: ‘Hoe lang is die knie al kapot, zal die nog volledig kunnen herstellen?’
• Maar ook: ‘Hoe gaat de P hiermee om, is het de ideale moment om een prothese te plaatsen om zijn
levenskwaliteit te verbeteren?
Internationaal denkmodel
• Het ICF model wordt ondertussen internationaal gebruikt.
ICIDH à ICF
• ICIDH: International Classification of Impairments, disease and handicap
o Negatieve benadering, volledig gebaseerd op de probleemsituatie en ziekte-ideologie vd P.
• ICF: International Classification of Functioning
o Positievere benadering, positieve vorm op de P te benaderen.
3
, CASUÏSTIEK
• ICF - Functies en eigenschappen:
o Anatomisch
o Fysiologisch
o Psychologisch
• Anamnese: medicatie, factoren (4)
• Hulpvraag – inzicht – prognose – therapiedoelstellingen
o Belangrijke cluster = rode draad.
o De hulpvraag kan vanuit verschillende standpunten komen. De hulpvraag is vaak gestuurd,
enerzijds o.b.v. feiten (fysieke beperkingen), anderzijds zit er een emotionele/ psychosociale
compontent achter. Als je verliest ‘waarom’ de P iets terug wil kunnen, dan verlies je een
belangrijk deel vd hollistische benadering.
§ Vb. Functioneel: Ik wil terug kunnen stappen.
§ Vb. Emotioneel: Ik wil terug kunnen stappen om de kleinkinderen van school te halen.
o De hulpvraag kan realistisch of niet realistisch zijn.
§ Afh. vd prognose.
o Prognose ~ kinesitherapeutische prognose.
§ NIET: Levensverwachting, verhoogde kans op herval, medicatie, … ~ dokter
§ WEL: Zijn de doelstellingen die opgesteld worden d.m.v. shared decision making
mogelijk binnen de te verwachten termijn?
o Inzich van de P
§ Als de hulpvraag niet realistisch is, dan weet je dat het inzicht vd P niet optimaal is.
§ Implementeren bij de behandeldoelstellingen.
• Omgeving: sociaal vangnet
o Heel breed bekijken!
o Elke geïncludeerde factor moet relevant zijn.
§ Vb. Alleenstaand à moet zelfstandig voor zichzelf kunnen zorgen.
§ Vb. Woont op gelijkvloers à moet geen trappen doen.
§ Vb. Alleenstaand, 2 kinderen, 2de verdieping à niet realistisch…
Boodschap: Psychosociale benadering moet volledig doorvloeien in de casuïstiek! De psyche van de mens (hoe
gedraagt hij/zij zich, hoe voelt hij/zij zich, wat is zijn/haar karakter, wat is zijn/haar levenskwaliteit, …) heeft een
enorme invloed op de cluster hulpvraag – inzicht – prognose – therapiedoelstellingen.
4