ANATOMIE
FUNCTIONELE ANATOMIE VAN HET BOVENSTE LIDMAAT
HOOFDSTUK 1: TOPOGRAFIE (4)
1. TERMINOLOGIE ANATOMICA
*Ana (uiteen) tomie (snijden) = ontleedkunde (bouw van het menselijk lichaam)
*Fysiologie bestudeert de functies van levende organismen
Afgeleid van 2 Griekse woorden: physis (natuur) en logos (leer, wetenschap)
Voorbeelden: bloeddruk, samenstelling van urine, spierkracht, hersenactiviteit, …
Anatomie + fysiologie = functionele anatomie
*Functionele anatomie: de bouw van een lichaamsdeel of orgaan hangt samen met de functie ervan.
Vorm en bouw zijn bepalend voor de functiemogelijkheden. Vb. hand tov voet
De functie van een orgaan heeft invloed op de bouw ervan. Vb. hardlopen (spieren worden meer
ontwikkeld)
Terminologia anatomica = Internationale naamgeving voor functionele anatomie
Allemaal dezelfde termen in verschillende talen/ beroepen
Latijnse benaming
Latijn voor dummies:
1. Geslacht 2. Enkelvoud (zie kolom 3. Nominatief- genitief
1)- meervoud
Vrouwelijk -a bv: capsula Meervoud: Nominatief = zn
Mannelijk -us bv: musculus Vrouwelijk - ae bv: vertebrae Genitief = vervangt ‘van het’
Onzijdig -um bv: ligamentum Mannelijk - i bv: sulci Vrouwelijk scapula (schouderblad)
Onzijdig -i bv: ligamenti scapulae (van het schouderblad) Spina
scapulae
M humerus (opperarm) humeri (van de
opperarm) Caput humeri
O collum (hals) colli (van de hals)
ligamentum colli
Afkortingen:
a. = arteria (slagader) C = cervicaal ( wervels hals) S = sacraal ( wervels heilig been)
v. = vena (ader) Th = thoracaal ( wervels borst, n. = nervus (perifere zenuw,
m. = musculus (spier) romp) aftakkingen van
mm.= musculi (meervoud van L = lumbaal ( wervels lage rug) ruggenmergszenuwen)
musculus) N.= nervus (centrale zenuw,
hersenzenuw)
1
, 2. VLAKKEN EN ASSEN
Anatomische houding:
Persoon staat rechtop
Persoon houdt het hoofd rechtop, aangezicht naar voren
Persoon houdt de armen gestrekt naast het lichaam
De handpalmen zijn naar voren gekeerd
De voeten zijn iets gespreid, voeten naar voren
Lichaamssnijvlakken = deze maken denkbeeldige doorsnede door het lichaam of delen daarvan
3 vlakken:
1. Frontaal vlak
Evenwijdig met het voorhoofd.
Verdeelt het lichaam in een voorkant en achterkant.
2. Sagittaal vlak
Loodrecht op frontale vlakken (voorhoofd).
Verdeelt het lichaam in links en rechts
Mediane vlak of Mediosagittale vlak. Gaat door de neus en de navel.
Symmetrisch ( bij scoliose niet symmetrisch)
3. Transversaal vlak
Evenwijdig met de vloer.
Verdeelt het lichaam in een onder en bovenkant
Loodrecht op de lichaams-as
Snijvlakken door buisvormige organen:
1. Transversaal
2
, Dwarse doorsnede.
Nog steeds 2 buisjes
Ontstaan lumen (holte)
2. Longitudinaal
Verticale doorsnede
Ontstaan gootje
Statische richting- of plaatsaanduiding
o Sinister(a), Dexter(a) = links, rechts
o Ventraal, dorsaal = Voor-, achterzijde
o Anterior, posterior = Voor- achterzijde
o Craniaal, Caudaal = Boven, onder
o Superior, inferior = Boven, onder
o Proximaal, distaal = Dichterbij, ver (tegenover
lichaamsdeel; schouder, romp)
o Mediaal, lateraal = Dichterbij lichaamsas, verder van lichaamsas.
o VB: pink ligt altijd mediaal. (anatomische positie)
o Mediaal = ulnair
o Lateraal = radiaal
o Intermediar = tussen mediaal en lateraal.
o Internus, externus = binnen-, buiten gelegen
o Superficialis, profundus = oppervlakkig, diep in het lichaam
o Centraal, perifeer = Beschrijven wat boven, onder, voor en achter ligt.
3
, 4. BEWEGING
Bewegingen die in een bepaald bewegingsvlak plaatsvinden, vinden altijd plaats om de bewegingsas die hier
loodrecht staat.
1. Transversale as (gebeurt in het sagittale vlak)
o Flexie (buigen) en extensie (strekken)
o Anteflexie (naar voor) en retroflexie (naar achter)
o Enkel vanuit arm, been, romp en hoofd
o Dorsaalflexie (buiging hand/voet richting handrug/voetwreef), palmairflexie (buiging van hand
richting handpalm) en plantairflexie (buiging voet richting voetzool)
o Anteversie (voorwaarts kantelen holle rug) en retroversie (achterwaarts kantelen bolle rug)
-> enkel bij heupen
2. Sagittale as (gebeurt in de frontaal vlak)
o ABductie (weg van anatomische positie: gespreide vingers) en ADductie (terug naar anatomische
positie)
o Lateroflexie = romp/hoofd zijwaarts bewegen
3. Longitudinale as (gebeurt in het transversaal vlak)
o Endorotatie (naar binnen draaien) en Exorotatie (naar buiten draaien)
o Laterorotatie (hoofd wegdraaien van middenpositie) en Mediorotatie (terug kijken naar
middenpositie)
4