Video’s WK
Inhoudsopgave
Inleiding
0.1 Methodologisch handelen en anamnese
0.2 Inleiding op de lumbale wervelkolom
Hoofdstuk 1: strategie, inspectie, palpatie, AFO, PFO (incl. bewegingsdiagram)
1.1 Specifieke palpatie van de LWK
1.2 Lokaal analytisch (actief functieonderzoek LWK)
1.3 Specifiek – Adam’s Forward Bend Test (actief functieonderzoek LWK)
1.4 Regionaal provocatief onderzoek LWK
Hoofdstuk 2: PFO (regionaal, sefmentaal en provocatief)
2.1 Regionaal passief bewegingsonderzoek
2.2 Segmentaal provocatief onderzoek
2.3 Segmentaal mobiliteitsonderzoek
Hoofdstuk 3: interpretatie gegevens van anamnese en functieonderzoek
3.1 Houdings(shift)correctie LWK-TWK
3.2 Behandeling van lokale klachten LWK – dwarse rek (nog kijken) (musculaire techniek)
3.3 Stretching M. Erector spinae (musculaire techniek)
3.4 Graad1: oscillaties-harmonics (articulaire techniek)
3.5 Mobilisatietechnieken Graad 1-2-3 LWK (toepassen cockpit model)
Hoofdstuk 4: Neuro (+behandeling)
4.1 Neurogeen onderzoek LWK
4.2 Neurogene behandeling LWK (uitstralingen, na positieve neurologische testing)
,Hoofdstuk 5: Sacro-iliacaal gewricht (onderzoek en behandeling)
5.1 Mobiliteitsonderzoek SIG
5.2 Provocatieonderzoek SIG
5.3 Behandeling SIG
Hoofdstuk 6: motor control impairment (MCI)
6.1 Introductie MCI
6.2 Onderzoek van functionele instabiliteit of MCI
6.3 Behandeling van functionele instabiliteit of MCI
Hoofdstuk 7: oefentherapie
7.1 Flowin
7.2 Redcord
7.3 Gymstick
7.4 Xco
7.5 Rugspieroefeningen
7.6 Rotatiemobiliserende oefeningen TWK (en LWK)
7.7 Flexiemobiliserende oefeningen TWK (en LWK)
7.8 Extensiemobiliserende oefeningen TWK (en LWK)
7.9 Buikspieroefeningen
7.10 lateroflexiemobiliserende oefeningen TWK (en LWK)
,0.1 Les methodologische handelen en anamnese
Voor we overgaan naar een aanvullende anamnese, moeten we te weten komen of er een
indicatie is voor kinesitherapie op basis van klachteninventarisatie, beloop (normaal of
afwijken), hulpvraag, rode vlaggen en tractusanamnese.
Het doel van de screening is dus een antwoord formuleren op de vraag: is de P op de plaats
bij de kine? We willen daarbij dus ook weten ‘is deze situatie verdacht of niet’ obv klachten,
beloop, screening, rode vlaggen en tractusanamnese.
1. Inventarisatie klachten
- aard: pijn, bewegingsbeperking, instabiliteit, krachtverlies, houdingsafwijkingen,
etc.
- omschrijving: scherpe pijn, trekkend, brandend, knagend, zeurend, etc.
- lokalisatie: is soms niet gerelateerd aan de klachten
- ontstaansmoment: acuut, langzaamaan
- zijn de klachten bewegingsgerelateerd: reducerende houdingen, provocerende
bewegingen
2. Inventarisatie beloop: (normaal beloop: activiteit neemt toe=pijn neemt af)
- evolutie tot op het heden: erger of even erg
- 24u tijdslijn: in de ochtend erger bv
- dag-nachtritme
3. Inventarisatie hulpvraag:
- is het doel van de P realistisch en voor de kine
- vraag ook hoe P denkt dat klachten zijn ontstaan
4. Rode vlaggen en tractusanamnese
- leg eerst aan P uit wat screening is (beter beeld van gezondheidtoestand krijgen en
andere dingen uitsluiten)
- rode vlaggen: symptomen dat waarschuwingssignalen zijn voor onderliggende
patologie (generiek VS regiospecifiek)
(Zie presentatie met slides vol rode vlaggen)
- er zijn 6 tractussen: je hoeft ze nooit allemaal te bevragen
(Zie presentatie met slides tracti)
Hierna volgt een analyse en conclusie, soms moet je doorverwijzen.
Hierna volgt ook de aanvullende anamnese als er indicatie is voor kine. De info
hierover staat duidelijk in de slides. Denk ook aan biopsychosociaal aspect van
anamnese. Daarna stel je de onderzoeksdoelen op → werkdiagnose.
,0.2 Inleiding op de lumbale wervelkolom
Hij besprak de morfologie van de wervelkolom.
De thoracle en lumbale regio hebben een verschillend bewegingspatroon.
De stand van de gewrichtsvlakken bepaald welke bewegingen gehinderd worden en welke
niet. Bij een rotatie is slechts 5° lumbaal en 35° thoracaal. Lumbaal is er veel flexie en
extensie mogelijk.
Hij had het over aspecifieke lage rug pijn, maar dit was overlappend met de hoorcolleges.
Functionele stabiliteit: mechanische en musculaire eigenschappen (wervels, lig, disci,
facetgewrichten, passieve eigenschappen van een spier, kracht, tonus, etc.),
neuromusculaire coördinatie (optimale samenwerking tussen allerlei receptoren die info
naar het brein sturen), posturale controle (geheel van biomechanische factoren om balans te
onthouden zoals zwaartepunt).
Radiculair syndroom:
Discusprobleem:
posterieur postero-lateraal anterieur
discusprobleem discusprobleem discusprobleem
Hij heeft nog andere aandoeningen besproken, maar leken me niet relevant voor WPO
examen.
Beloop lage rug pijn is normaal wanneer activiteiten niveau toeneemt en pijn vermindert.
Indien er gedurende 3 weken geen toename van activiteit/participatie is: afwijkend beloop.
,1.1 Palpatie LWK (best alles aanduiden met een potlood)
1. L2
Palpeer in de lende met beide handen de onderste rib die we voelen (vaak rib 10) en volg tot
aan de WK. Palpeer dan de spinosus die je tegenkomt (soms zit je daar tussen 2, dan is het
vaak de bovenste). We nemen dit punt voorlopig als L2.
2. T12
We palperen opnieuw die rib en volgen de ribbenboog naar boven. Als we een volgende rib
tegenkomen, dan gaan we iets lager (we blijven telkens aan de onderrand van de gevonden
ribben.) Als we die volgen komen we op T12.
3. L1
We houden onze vingers op L2 en T12 (zie eerder) en het niveau hiertussen is L1.
, 4. L4
Palpeer de cristarand en volg terug in 1 rechte lijn tot de WK. Palpeer dan de spinosus die je
tegenkomt (soms zit je daar tussen 2, afhankelijk van de positie van L2 kies je dan of het de
bovenliggende of onderliggende spinosi is).
(=palpatie cristarand)
5. L3
Vinden we door L4 en L2 te palperen (zie eerder). Het niveau hiertussen is L3.
6. L5
Palpeer beide SIPS (huidputjes), volg naar mediaal dan komen we thv S2. Palpeer dan zacht
naar boven tot je in een diepe valt. Eerste spinosus die je daar tegenkomt is die van L5.
(=palpatie S2)
(=spinosus L5)
, 7. Processi transversi (PT) in lumbale regio
Gaat telkens eerst op zoek naar proc spinosus, de PT ligt telkens ongeveer 1 niveau hoger en
aan de zijkant. Beweeg 3-4 cm lateraal, maar ga eerst naar boven. Daarna ga je in de diepte
duwen en op en neer voelen (ribbel voelen). Op het topje van de ribbel duw je naar beneden
om dan te kijken of de proc spin meebeweegt. Duw opbouwend en niet te brut! Stel je
palpeert je proc spin en beweegt naar lateraal: dan zit je op de PT van het niveau eronder.
1.2 Actief functieonderzoek LWK
Algemeen: we gaan de P bekijken tijdens een aantal analytische bewegingen of functionele
bewegingen (ADL). Je bekijkt de bewegingen waarbij P klachten ondervindt om te kijken in
welk deel van de beweging de last gevoeld wordt. In de lumbale WK kijken we naar: flexie,
extensie, laterflexie. De rotatie bekijken we niet op zich omdat die veel samenhangt met
thoracale WK. Rotatie wordt wel geobserveerd bij 3D bewegingen.
1. Flexie
Voeten op heupbreedte, armen los. T palpeert de SIPSen of cristaranden. P buigt rustig
voorover. Bij palpatie voelde de T dat P met zijn zitvlak direct achteruit komt, probeer dit
dan een beetje tegen de houden als T. Stel P buigt enkel vanuit de heup, vraag dan om als
een bolletje buigen, startend van in de nek. We bekijken de kniën van P: plooit die mssn als
compensatie voor hamstrings te kort. Kijk zijwaarts naar de curvatuur van de WK; kromt hij
over de hele lijn? (zie 2e foto, rood stukje kromt niet echt) Stel dat het sacrum vrij rechtop
staat: mogelijk hamstrings verkort; sacrum helemaal plat: overdreven mobiliteit van
hamstrings. Gaat het buigen vloeiend of knikkend? Zijn er compensaties of pijn? Je kijkt ook
of er een shift is.
, 2. Extensie
Palpeer weer de SIPSen en zet je op 1 knie achter de P. Vraag P de rug te rechten en zoveel
mogelijk naar achter te bewegen. Het helpt om te zeggen: duw je borstbeen naar boven. Zijn
er shiften op zij? Is het vloeiend? Zijn er pijnklachten? Kijk ook naar curvatuur: zijn er
rechtere stukken? P mag knieën niet buigen, bekijk de curvatuur ook langs de zijkant. Vraag
P om de armen op de borst te kruisen als je opzij kijkt.
3. Lateroflexie
Vraag om met hand langs de zijkant van het been te schuiven. Knieën moeten gestrekt
blijven. P mag niet naar voor of achter gaan hangen, moet in 1 lijn bewegen. Vergelijk L en R.
Kijk ook weer naar de curvatuur en of er rechte stukken aanwezig zijn. Als we wel tactiel
gaan werken: palpeer dan de SIPSen om te kijken of ze ni meebewegen (mag geen extra
beweging plaatsvinden). Aan 1 kant cristarand tegenhouden: om te kijken of P ver genoeg
eindstandig beweegt. (foto 2) Je kan als T dan ook nog even aan de hangende arm zacht
trekken om te kijken of die toch niet verder kan.