De oudere broer van Céline is een succesvolle advocaat. Haar broer is haar
voorbeeld waardoor ze zelf graag een rechtenstudie wil volgen als ze haar secundair
diploma behaald heeft.
Identity moratorium: er is sprake van crisis. De jongere gaat op zoek maar bindt zich nog
niet. Hij exploreert.
Jordy is echt op zoek. Gisteren wou hij veiligheidsagent worden. Vandaag heeft hij
brochures aangevraagd voor de opleiding tot leerkracht.
Identity achievement: na de zoektocht maakt hij een keuze. De jongere heeft zijn eigen
identiteit verworven.
Aziz zit in zijn laatste jaar Humane Wetenschappen en heeft beslist dat hij verder
gaat studeren. Hij wil graag de opleiding toegepaste psychologie volgen op de
hogeschool.
Generatiekloof: Verschil in opvattingen en levenswijze tussen mensen van verschillende
generaties. Pubers willen een eigen identiteit ontwikkelen, willen zich afzetten tegen de
andere generatie.
Waarom zijn leeftijdsgenoten belangrijk voor jongeren?
Bieden steun bij het behouden en ondersteunen van de zelfwaardering
Leren van sociale vaardigheden
o Communicatie
o Assertieve vaardigheden
o Omgaan met personen van andere sekse
o Omgaan met eigen agressieve impulsen
Met nieuwe sociale rollen experimenteren
Integratie in de samenleving van de volwassenen voorbereiden
Sociale vergelijking
Opvoedkunde
Kern van opvoeden: de interacties tussen kind en opvoeder
Interacties: speciaal soort omgang met een aantal specifieke kenmerken
Er moet sprake zijn van tussenmenselijk verschijnsel
Er moet invloed uitgeoefend worden
Omgang moet persoonsbevorderend en doel- en toekomstgericht zijn
Opvoeder: iedereendiegedurendelangetijdmethetkindsamenleeftenzich verantwoordelijk
weet voor het kind, vb ouders, grootouders, jeugleiders, leerkrachten, …
Opvoedeling: het kind dat wordt opgevoed
Opvoeden
Veelvuldige interacties tussen opvoedeling en opvoeder
Die een invloed hebben op gedrag van de opvoedeling EN de
opvoeder
Circulair proces
, Intentioneel of impliciet
Impliciet vs intentioneel
Impliciet: onbewust iets bijbrengen, vb Een kleuter ziet zijn ouders vaak ruziemaken,
schreeuwen tegen elkaar wanneer er een probleem is. Als puber gaat hij in conflictsituaties
ook vaker verbaal-agressief worden.
Intentioneel: als je een doel hebt, je wilt iets bijbrengen, vb Marie durft haar rapport thuis
niet te laten zien. Hoewel ze overal voor geslaagd was, weet ze dat haar papa hier niet
tevreden mee zal zijn.
Waarden en normen van thuis, vrienden, samenleving botsten soms met die van de school
Vb balletjes in soep moeten eten in school maar thuis mag je geen vlees eten
Vb big bang theorie vs god schiep de aarde
Het kind en zijn pedagogische vraag
Factoren die een kind in de opvoedsituatie beïnvloeden
Een kind komt niet op de wereld als tabula rasa, kind heeft persoonlijke bagage mee.
Erfelijke factoren
Vb ontwikkelingsstoornis, intelligentie, gevoel van welzijn, vermijdingsgedrag, reactie
op spanning, aandachtstoornissen, dyslexie, autisme, …
Prenatale factoren
Vb gedrag van de vrouw, infecties
Perinatale factoren
Vb tijdens de bevalling zuurstoftekort, moeilijke bevalling
Postnatale factoren
Vb infectie
Komt tot uiting in temperamentverschillen bij pasgeborenen, 20% zijn hoogreactieve
kinderen (motorisch onrustig), 40% is laagreactief (levensgenieters, droomkinderen)
Al voor het opvoeden kan men onderscheidt maken tussen makkelijke en moeilijke
zuigelingen
Elk kind is uniek MAAR elk kind heeft wel dezelfde basisnoden = pedagogische vraag
Pedagogische vraag: nood aan affectie, structuur en autonomie
Affectie
Gevoel van warmte, acceptatie, eigenwaarde
Een kind moet voelen dat de opvoeders hem en zijn toekomst belangrijk vinden, dat
ze iets haalbaars van hem verwachten
Gebrek aan affectie => hechtingsproblemen en gedragsproblemen
Structuur
Kind inzicht bieden in het samenleven
Grenzen en verduidelijking bieden
Belonen (niet altijd zeggen wat ze fout doen, ook wat ze goed doen)
Autonomie
Ruimte om zichzelf te zijn, nood aan ‘erbij horen’
Gebrek aan autonomie => afhankelijk van opvoeders, agressie/depressie