ALGEMENE BACTERIOLOGIE &
MYCOLOGIE
3E BACHELOR DGK
Britt Moens
, INLEIDING: SITUERING VAN BACTERIËN,
FUNGI EN CHROMISTA IN HET RIJK VAN
DE LEVENDE WEZENS
INLEIDING
Bacteriologie:
Bacteriën = prokaryoten: geen kern – genetisch materiaal ZONDER kernmembraan
Mycologie:
Fungi, chromista = eukaryoten: genetisch materiaal MET kernmembraan
fungi à onderverdeeld in 3 groepen obv hun morfologie:
(1) Schimmels = multicellulair, filamenteus (vertakte draden)
* (2) Gisten = unicellulair, rond tot ovaal
(3) Fungi met afwijkende morfologie (belangrijk bij vissen, amfibieën)
*dimorfe fungi = vorm tussen schimmel & gist, kan beide vormen aannemen naargelang het
milieu
Chromista
• Genus = Saprolegnia
• Filamenteus (vertakte draden) ~ schimmels, maar andere groep
• Belangrijk bij vissen, amfibieën
TAXONOMIE
= classificatie van de levende organismen in verschillende groepen
1. Familie: vb. Hominidae
1.1. Genus: vb. Homo
1.1.1. Species/soort: vb. Homo sapiens
1.1.1.1. (Subspecies)
Voorbeeld: mensen behoren tot de species “Homo sapiens”, die behoort tot het genus “Homo”, die
behoort tot de familie “Hominidae”
Indeling wordt gebruikt voor zoogdieren, fungi, chromistae, bacteriën, etc.
CHROMISTA (RIJK) – SAPROLENGIA (GENUS)
Meerdere species: onderscheid tussen I pathogeen & II pathogeen
1
, • I pathogeen: veroorzaken als alleenstaand agens ziekte en kunnen secundair werken indien er
een ander agens of trauma aanwezig is
• II pathogeen: veroorzaken pas ziekte als er reeds een ander agens of trauma aanwezig is
o Voorbeeld: bij vissen kan het andere agens, luizen (ectoparasieten) zijn
ð Onderscheid is niet altijd even duidelijk
• Gevolgen: aantasting huid, kieuwen en eitjes bij vissen
• Foto’s: zichtbaar als witte draden
PATHOGENEN
Veroorzaken ziekte:
(1) Zoönosen: agentia die overgaan van dier à mens
(2) Omgekeerde zoönosen of anthroponosen: agentia die overgaan van mens à dier
Meeste fungi & bacteriën zijn NIET pathogeen:
• Wel vrijlevend:
o Kunnen rol spelen in afbraak organisch materiaal
o Komen vrij voor in omgeving/natuur
• Of komen voor als microbiota:
o “microflora”
o Bacteriën in/op een gastheer – waar
contact is met de buitenwereld
• Voorbeeld: huid, keel,
bovenste ademhalingswegen,
urogenitaal stelsel,
spijsverteringsstelsel, etc.
o Thv SVSstelsel:
• Rol in vertering = afbraak
voedingsstoffen
• Voorbeeld: cellulose
o Thv zenuwstelsel:
• Voorbeeld: ziekte v Parkinson
o Functie = afweer: belet kolonisatie van het lichaam met pathogene agentia (vooraleer
infectie optreedt) à wijze:
1) Bezetten receptoren van pathogene agentia op de gastheercel
2) Treden in competitie voor voedingsstoffen
3) Kunnen antibacteriële stoffen vormen: werken in op andere bacteriën om
deze af te remmen
2
,Voorbeeld belang van microbiota:
Salmonella = genus – enterica = species
Pathogenese (=manier waarop ziekte tot stand
komt) van de Salmonella infectie:
• Opgenomen per os (via mond)
• Kiem vermeerdert zich in distale deel van dd + DD
• Kiem kan soms doorbreken naar de bloedbaan, van waaruit de kiem kan doorbreken naar
organen
• Slaat niet snel aan thv de darmen, omwille van de aanwezige microbiota: treden in competitie
met de kiemen
• Er moeten 10^6 Salmonella kiemen opgenomen worden vooraleer kolonisatie zal
plaatsvinden
• Uitz: eendagskuikens zijn enorm gevoelig en hebben slechts 10 Salmonella kiemen nodig voor
kolonisatie, omdat hun hun mirobiota onvoldoende ontwikkeld is
ANTIBIOTICA
= producten gebruikt voor behandeling van bacteriële infecties
(1) Selectieve werking: enkel op prokaryoten, niet op lichaamseigen cellen à veilig
(2) Niet selectieve werking: maken geen onderscheid tussen pathogene bacteriën & normale
microbiota à nadelig
Nadelen =
(1) AB resistentie
(2) Niet selectieve werking
Sommige kunnen binden op ribosomen à groepen:
• Tetracyclines
• Aminoglycosiden
• Macroliden
• Lincosamiden
• Florfenicol
3
, FENOTYPISCHE VERSCHILLEN TUSSEN BACTERIA, ARCHAEA EN
EUKARYOTA
Fylogenetisch onderzoek: leven op aarde = gebaseerd op
3 afstammingslijnen afkomstig van 1 gemeenschappelijke
voorouder à levende wezens worden ingedeeld in 3
domeinen & 7 koninkrijken:
Domein: Bacteria (1)
• Koninkrijk 1: Bacteria
PROKARYOTEN
Domein: Archaea (2)
• Koninkrijk 2: Archaea
Domein: Eukaryota (3) EUKARYOTEN
• Koninkrijk 3: Protozoa
• Koninkrijk 4: Chromista
• Koninkrijk 5: Fungi
• Koninkrijk 6: Plantae
• Koninkrijk 7: Animalia
FENOTYPISCHE VERSCHILLEN TUSSEN BACTERIA – EUKARYOTA
BACTERIA EUKARYOTA
AFMETING Klein, < 10 𝜇m Groot, > 5 𝜇m
PLASMAMEMBRAAN Aanwezig, mesosomen = Aanwezig
instulpingen
CELWAND Aanwezig Aanwezig
Uitz. = microplasma, ureaplasma: Uitz. = dierlijke & menselijke cellen:
geen celwand geen celwand
KAPSEL Kan voorkomen Kan voorkomen
GENETISCH MATERIAAL Geen kernmembraan, vaak 1 Wel kernmembraan met
chromosoom, dubbelstrengig kernporiën en kernlichaampje,
circulair DNA meerdere chromosomen
PLASMAMEMBRAAN Mesosomen /
INVAGINATIES
INTRAC MEMBRANEUZE / Golgi, ER
STRUCTUREN
MITOCHONDRIËN EN / Mitochondriën, soms chloroplasten
CHLOROPLASTEN bij fotosynthese
RIBOSOMEN Klein, 70s Groot, 80s
(eiwitsynthese) à selectieve werking AB à selectieve werking AB
4
, Voorbeeld: otitis hond
• Diagnose door microscopisch onderzoek
• Vnl. otitis externa = aantasting/ontsteking van de gehoorgang à kan uitbreiden tot otitis
media = aantasting van het middenoor, indien onbehandeld à kan uitbreiden tot otitis
interna = aantasting van het binnenoor
• Ethiologie (mogelijke oorzaken):
o Allergie
o Schurft
o Vreemd voorwerp
o Bacteriën, gisten
§ Staphylococcus pseudintermedius
• Voornaamste oorzaak
• Gram+ (paars) bolvormige bacterie
• Doorsnede 1 𝜇m
§ Malassezia pachydermatis
• Mogelijke oorzaak
• Fles- tot kegelvormige gist
• “blastospore” = vermeerdering door knopvorming
5