5. DYNAMIEK VAN MEMBRANEN
1. MASSABALANS EN HOMEOSTASE
- Massabalans= lichaamsbelasting + inname(=metabole productie) – uitscheiding (metabole
verwijdering)
de output moet gelijk zijn aan de input, zodat het volumelevel constant blijft
Input: voedsel, O2, stoffen die in de lucht hangen…
Output
o Metabolisme: via metabolieten
o Excretie: via nieren, lever, haar (drugs), longen (alcoholtest), klieren (zweet)
…
clearance: uitgedrukt volume bloed/ plasma gezuiverd van een stof per
tijdseenheid
mass flow= concentratie ּ volume flow : hoeveel komt er in en hoeveel gaat er uit?
- Homeostase
≠lichaamsevenwicht: elk deel van het lichaam (bloed, ICF, ECF…) heeft zijn eigen
homeostase
osmotisch evenwicht: water is het enige molecuul dat vrij kan bewegen door ICF en ECF,
waardoor de beiden in evenwicht zijn
chemisch onevenwicht: wanneer een stof in een grotere concentratie aanwezig is in het
ICF/ECF dan in het ECF/ICF
van levensbelang bij organismen: de continue energie-input houdt het lichaam gezond
elektrisch onevenwicht: er bevinden zich meer anionen in het ICF en meer kationen in het
ECF
- Verschillende soorten van transport
Bulk flow
Diffusie
Proteïne-gemedieerd transport
Vesiculair transport
Epitheliaal transport
Osmose
- Transport doorheen een membraan: een membraan is selectief permeabel en laat dus niet
zomaar alles door
O2, CO2 en lipiden kunnen wel makkelijk door
ionen, polaire moleculen en grote moleculen kunnen er niet zomaar door
2. DIFFUSIE
= een proces waarbij moleculen zich verplaatsen van een plaats met een hoge concentratie naar een
plaats met een lagere concentratie
- Eigenschappen van diffusie
Het is een passief proces: vereist geen energie
Chemische gradiënt= concentratie gradiënt: een verschil in concentratie van een stof
tussen twee plaatsen
Transport tot chemisch evenwicht wordt bereikt: moleculen blijven zich verplaatsen
tot er een evenwicht is tussen de twee plaatsen
Snel over korte afstanden, maar traag over lange afstanden
Sneller bij hogere temperaturen
De snelheid is omgekeerd evenredig met de grootte van moleculen: hoe groter de
molecule, hoe trager de diffusie zal verlopen, omdat er meer energie vereist is
Open systeem of gepartitioneerd (semipermeabel) systeem
, o Open systeem: er zijn geen grenzen, dus de moleculen kunnen bewegen
waar ze willen
Vb. een parfumfles in een open ruimte
o Gepartitioneerd systeem: er zijn wel grenzen waarbinnen de moleculen zich
verplaatsen
Vb. diffusie tussen ICF en ECF
- Diffusie doorheen een membraan
eigenschappen:
Hoe dikker het membraan, hoe trager de diffusie
Hoe groter de oppervlakte, hoe sneller de diffusie
Hoe hoger de concentratiegradiënt, hoe sneller de diffusie
Welke soort moleculen erdoor kunnen is afhankelijk van de oplosbaarheid in de
lipidendubbellaag: hoe beter oplosbaar, hoe makkelijker de moleculen erdoor
geraken
meestal enkel lipiden, steroïden, kleine lipofiele moleculen en kleine
watermoleculen (uitzondering)
wet van Fick: hoe groter de oppervlakte, de concentratiegradiënt en de doorlaatbaarheid
van het membraan, hoe sneller de diffusie
flux= concentratie gradiënt ּ permeabiliteit van het membraan
= snelheid van diffusie/grootte van de oppervlakte
3. PROTEÏNE-GEMEDIEERD TRANSPORT
= de meeste moleculen verplaatsen zich doorheen membranen met behulp van membraan-
proteïnen= transportproteïnen, vooral noodzakelijk voor polaire en elektrisch geladen moleculen
- Gefaciliteerde diffusie: wanneer het proteïne-gemedieerd transport met de
concentratiegradiënt mee beweegt en de moleculen groter zijn, waardoor ze zich door
membraanproteïnen moeten verplaatsen
wanneer de concentratie bij de beide plaatsen gelijk is, sluiten de kanalen
- Simpele diffusie: wanneer het proteïne-gemedieerd transport met de concentratiegradiënt
mee beweegt en de moleculen klein genoeg zijn, waardoor ze makkelijk doorheen het
membraan geraken
- Actief transport: wanneer het proteïne-gemedieerd transport tegen de concentratiegradiënt
beweegt en er dus energie vereist is
veroorzaakt een onevenwicht en een groter concentratieverschil
Primair actief transport: gebruikt ATP als energiebron, waardoor de transporteurs
ATPase worden genoemd vb. protonenpomp in de maag (uniport)
werking van een Na+, K+-pomp (antiport)
1. 3Na+ van het ICF binden op de Na+- receptoren van ATPase
2. ATP defosforyleert, waardoor 1P op de ATPase terechtkomt
3. 3Na+ komen vrij in het ECF
4. 2K+ uit het ECF binden op de K+-receptoren van ATPase
5. ATPase defosforyleert en de 2K+ komen vrij in het ICF
na één cyclus gaat de lading van 2+ buiten en 3+ binnen naar 3+ buiten en 2+
binnen
Secundair actief transport: een molecule beweegt tegen de concentratiegradiënt in,
maar er is geen ATP vereist
Vb. NKCC (symport): de concentratiegradiënt van de Na is zo groot, dat er voldoende
energie is om de K en de Cl ook mee te trekken (de energie komt dus niet van ATP,
maar van de concentratiegradiënt)
Na creëert bindingsplaatsen voor Cl en K