H2. Bacteriën
1. De bouw van bacteriën
Bacteriën = kleine (0,2 – 0,5µm), vrij eenvoudige, ééncellige MO die
tot het domein van de bacteria behoren
➔ Het domein ‘Bacteria’ bevat autotrofe en heterotrofe vormen
➔ Bacteriën bevatten geen celorganellen en hun erfelijk materiaal wordt niet omgeven door
een dubbelmembraan → het zijn dus prokaryote cellen
Het cytoplasma of cytosol:
▪ = Een colloïdeachtig waterig milieu waarin talrijke organische + anorganische moleculen zijn
opgelost
▪ Wordt omgeven door een semipermeabel celmembraan (= een membraan dat de doorgang
van sommige stoffen toelaat, maar de doorgang van andere verhindert)
▪ Is meer geconcentreerd dan het omgevend milieu waardoor er door osmose water wordt
aangezogen → er ontstaat een hoge osmotische druk van het cytoplasma tegen de celwand
Het celmembraan:
▪ = Een flexibele dubbellaag van fosfolipiden met eiwitten
→ Perifere membraaneiwitten = eiwitten aan de binnen- of buitenkant van het membraan
→ Integrale membraaneiwitten = eiwitten die volledig in het membraan zitten
▪ Omgeeft het cytoplasma
▪ Kunnen ook enkele celmembraan-stabiliserende factoren bevatten → sterolen + hepanoïden
▪ Bevatten mesosomen (bacterie-organellen) die worden gevormd door instulpingen van het
celmembraan
→ Ze spelen een belangrijke rol bij de stofwisselingsprocessen van bacteriën
▪ Functies:
- Vormt een fysische barrière tussen het cytoplasma en de extracellulaire omgeving
- Transport van moleculen + ionen doorheen het celmembraan door de aanwezigheid
van transporteiwitten
→ Het semipermeabel membraan laat passief (geen energie nodig) kleine moleculen
door zoals water, anorganische zouten en vetoplosbare stoffen
→ Het membraan regelt actief (energie nodig) het binnen- en buitengaan van
voedingsstoffen + afvalstoffen
- Het celmembraan bevat talrijke enzymen → o.a. enzymen van aërobe celademhaling
die instaan voor vorming van ATP
- Vormt een aanhechtingsplaats voor het bacteriechromosoom
- Is betrokken bij de synthese van andere celstructuren (celwand, sporen, flagellen…)
- Heeft een belangrijke functie bij DNA-replicatie (proces voor verdubbeling van DNA)
De celwand:
▪ Omgeeft het celmembraan
▪ Starre structuur
▪ Bestaat vooral uit peptidoglycaan/mucopeptide
(is dus niet opgebouwd uit cellulose!)
, ➔ Peptidoglycaan = samengesteld uit lange polysacharideketens (suikers)
die met elkaar verbonden zijn door korte peptideketens (aminozuren)
→ De polysacharideketens zijn opgebouwd uit 2 soorten suikers:
N-acetylglucosamine (NAG) en N-acetylmuraminezuur (NAM)
➔ NAG en NAM zijn aminosuikers want ze hebben een amidegroep
→ NAM draagt een kort peptide-zijketen die de dwarsverbinding vormt tussen de
suikerketens waardoor de celwand heel stevig is
→ Antibiotica vallen daar aan om te verhinderen dat er een celwand wordt gevormd
➔ Peptidoglycaan vormt een 3D vertakt netwerk van 1 gigantisch molecule dat rond de
cel zit + de cel ook vorm geeft
▪ Functies:
- Vormt een fysische barrière tussen het cytoplasma en de extracellulaire omgeving
- Limiteert/beperkt celexpansie (vergroting of uitbreiding)
Glycocalyx of slijmlaag (2):
▪ = Een wateroplosbare, los gebonden, viskeuze laag die de celwand omgeeft
→ Als de slijmslaag gestructureerd is + stevig verankerd zit aan de celwand spreekt men
van een kapsel (1)
▪ Wordt geproduceerd door bacteriën die m.b.v. een slijmlaag voortbewegen over een
substraat (‘gliding’)
▪ Bestaat uit polysachariden (soms ook uit polypeptiden)
▪ Is afgeleid van het Latijn en betekent letterlijk ‘suikerkelk’
▪ Een biofilm (3) = een gemeenschap van bacteriën die omgeven
zijn door een gemeenschappelijke slijmlaag
→ Veel bacteriën leven samen op oppervlakken in zo’n biofilm
▪ Functies:
- Uitdroging voorkomen
- Bescherming tegen lytische enzymen en fagocytose (witte bloedcellen kunnen
bacteriën met een slijmlaag niet opeten)
- Zorgt voor betere aanhechting aan oppervlakken
Flagel(len):
▪ = Een lang + flexibel filament dat zorgt voor de beweeglijkheid van de cel
→ Zo kan een bacterie zich bewegen naar ‘gunstige condities’
▪ Beweeglijke bacteriën hebben er 1 of meerdere
▪ Maakt schroefbewegingen (→ eukaryote flagellen maken zweepbewegingen)
→ Kunnen een loop of zwembeweging maken (CCW) (alle flagellen hebben eenzelfde
bewegingsrichting)
→ Kunnen tuimelen (verschillende flagellen hebben een andere bewegingsrichting) (CW)
▪ Bestaat uit 3 delen:
1) Het basaal lichaam
➢ Bestaat uit de motor
➢ Zit verankerd in de celwand en/of het celmembraan
d.m.v. staaf- en schijfvormige structuren
, 2) De haak of hoekstuk → bestaat uit verschillende eiwitten
3) Het filament
➢ = Een lange draadvormige, spiraalvormige structuur
➢ Is meestal veel langer dan het cellichaam
➢ Zit met de haak vast aan het basaal membraan
➢ Bevat 3 of meer flagellinen (proteïnevezels) die contracties kunnen uitvoeren
→ Ze zorgen voor de voortbeweging van de cel
→ Het werkt antigenetisch en wekt specifieke antistoffen op bij de gastheer
▪ Bacteriën bewegen willekeurig bewegen → vanaf dat er iets gebeurd (bv. licht) gaan ze zich
bewegen richting die prikkel
➔ Fototaxis: licht
➔ Chemotaxis: chemische gradiënt Taxis = een actieve beweging
➔ Gravitaxis: zwaartekracht
→ ‘Positief’ als bacteriën naar de prikkel toe bewegen
→ ‘Negatief’ als bacteriën weg van de prikkel bewegen
Fimbriae of pili:
▪ = Dunne korte uitsteeksels voor aanhechting aan oppervlakten van de gastheer
→ Ze zijn veel dunner + korter dan flagellen
▪ Zijn in grote hoeveelheden aanwezig → 100 – 500 per bacterie
▪ Functies:
- Aanhechting aan oppervlakken van de gastheer
- In vloeistoffen: samenklontering van bacteriecellen
- Uitwisseling van genetisch materiaal
→ Via sexpilus (= een pili die een brug vormt tussen 2 bacteriën)
Bacterieel DNA:
▪ Is aanwezig op verschillende plaatsen in het cytoplasma
▪ Zit in het circulaire chromosoom dat vastzit aan het celmembraan + in plasmiden
➔ Het circulair chromosoom:
- Bestaat uit 1 lang dubbelstrengig ‘supercoiled’ DNA-molecule
- Zit los in het cytoplasma
- Is niet omgeven door een kernmembraan
Bacteriële ribosomen:
▪ Zitten in het cytoplasma
▪ Maken proteïnen/eiwitten
▪ Staan in voor de eiwitsynthse:
Erfelijk materiaal van het DNA wordt overgeschreven op mRNA → mRNA wordt door de
ribosomen vertaald in de volgorde waarin aminozuren aaneengeschakeld worden tot
eiwitten
Inclusies:
▪ Bactiën kunnen verschillende types inclusies bevatten:
1) Gasvacuolen
- = Een vezameling van cylindrische gasvesikels die omgeven zijn door een
proteïnelaag (is doorlaatbaar voor gas maar niet voor water)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper nimarnatin. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,94. Je zit daarna nergens aan vast.