Onderwijskunde 2.2
DEEL 1: TAAKGERICHT WERKEN IN DE KLEUTERKLAS
HOOFDSTUK 1: ZELFSTURING IN DE KLEUTERKLAS
Zelfsturing: het beheren van middelen en mogelijkheden die je ter beschikking
staan = je een doel kunnen stellen, weten wat je wil en dat in handelen kunnen
omzetten.
Voorbeeld: Kleuters die hun jas aandoen, hun boekentas leegmaken
4 componenten zelfsturing:
1) Wilskracht
Wilskracht: het vermogen om zich achter iets te zetten, zich in te spannen, door
te zetten, weerstand te bieden.
Voordelen Nadelen
Kunnen concentreren Leidt soms tot eenzijdigheid
Vastberadenheid Onredelijke koppigheid
Frustratietolerantie Overdreven principieel zijn en niet tot
compromissen kunnen komen
Jezelf kunnen beheersen (inhibitie) Teveel van jezelf eisen
(perfectionisme)
Moed
Voorbeeld: Een auto bestuurder die het stuur weet vast te houden ondanks de
hobbels in de weg, ondanks de verwarrende prikkels en afleidingen langs de weg.
Kleuters en wilskracht:
- Leren doorzetten om ergens te raken
- Taken leren aanvatten en afwerken
- Leren dat elk begin moeilijk is maar als ze doorzetten het makkelijk wordt
2) Kunnen kiezen
Kunnen kiezen: weten dat je beslissingen kan nemen, aanvoelen wat je wil (=
alternatieven op een rij kunnen zetten en afwegen wat voor jou echt belang heeft
en wat niet)
Als je niet kan kiezen word je geleefd, neem je weinig initiatieven, laat je
kansen liggen en leid je een vlak bestaan..
Kleuters en kunnen kiezen:
- Plaats in de klas
- SWP
- Met wie/ wat spelen
3) Scenario’s kunnen oproepen en ten uitvoer brengen
Scenario’s kunnen oproepen en ten uitvoer brengen: het gaandeweg beelden
oproepen en over zetten in stappen en het in staat zijn die stappen in daden om
te zetten.
1
,Falend zelfsturingsvermogen het niet kunnen starten, gebrek aan ‘orde’ in het
handelen, ongeorganiseerd zijn, verward of chaotisch overkomen.
Kleuters en scenario’s oproepen en uitvoeren:
- Bedenken wat ze gaan spelen en hoe ze gaan spelen en wat ze daarvoor
nodig hebben
4) Afstand kunnen nemen
Afstand kunnen nemen: af en toe uit je traject stappen en van op een afstand
aanschouwen.
Kleuters en afstand nemen:
- Na een ruzie. Wat is er gebeurd?
Zelfsturing en andere kwaliteiten:
Zelfsturing is de stuurcabine, het centrum waaruit men zijn hele leven
organiseert.
Zelfsturing wordt door andere factoren beïnvloed: negatief zelfbeeld, weinig
zelfvertrouwen, emotionele problemen, faalangst,…
- Verbeeldingskracht en creativiteit goede plannen maken
- Energiek temperament veel daadkracht (wilskracht)
- Sociale competentie en communicatievaardigheden een goede
‘bestuurder’ van anderen, een leider
Zelfsturing in de kleuterklas:
Enkele voorbeelden P8-9
Bevorderen van zelfsturing:
Voorwaarde 1: Ruimte geven voor initiatief
- Gesloten- VS open organisatievorm
- Kinderen met problemen op 1 of meer componenten extra
ondersteuning
Leren kiezen (K):
Kinderen leren ontdekken wat hen aanspreekt en daarover gedifferentieerd
oordelen
- Keuzebord – ondersteuning in proces van afwegen
Scenario’s aanreiken (S):
Moeilijk om scenario’s uit omgeving te plukken en op te slaan bouwstenen
voor activiteiten aanreiken (inspiratie, foto’s, voorbeelden)
Doorzetten (W):
Zelfvertrouwen staat centraal basis versterken door kinderen te helpen
succeservaringen op te doen, door achter hen te staan bij het realiseren van
plannen.
2
,De ervaring dat doorzetting waardevolle dingen kan opleveren versterkt de
wilskracht en maakt dat je een volgende keer tot nog meer (offers) in staat bent.
Leren afstand nemen (A):
Sleutel tot afstand nemen = reflectie, terugblikken op activiteit bewust worden
van wat er misliep en conclusie trekken, uit ervaring halen wat er in zit en
volgende keer anders aanpakken = leren leren.
Slot:
In een ervaringsgerichte benadering herleiden we zelfsturing niet tot het keurslijf
van planmatig en rationeel te werk gaan ontwikkeling van zelfsturing die het
kind de voldoening helpt smaken van een goed beheer van tijd en
mogelijkheden. Dat zorgt ervoor dat men voor zichzelf en zijn omgeving een
goed gebruik maakt van wat is gegeven.
In de nieuwste teksten wordt zelfsturing vaak gekoppeld aan of zelfs verward met
executieve functies.
HOOFDSTUK 2: EXECUTIEVE FUNCTIES
Zelfsturing: is de mogelijkheid om je emoties, gedachten en gedrag te managen,
te monitoren, onder controle te houden… om tot sociaal en doelgericht gedrag te
komen in het dagelijks leven.
Executieve functies: hogere controlefuncties in onze hersenen die ervoor zorgen
dat we tot zelfsturing kunnen komen in ons dagelijks leven // set van cognitieve
functies die belangrijk zijn voor doelgericht sociaal gedrag en presenteren op
school.
3
, We hebben deze 3 centrale EF nodig voor de hogere-orde EF zoals plannen en
organiseren, probleemoplossend denken, redeneren, gedrag evalueren,…
Koude EF:
1) IMPULSCONTROLE (=inhibitie)
Impulscontrole: het in staat zijn om enerzijds ongepast gedrag of irrelevante
prikkels te onderdrukken en anderzijds selectief je aandacht te richten.
In de klas:
- Wachten om het antwoord te geven vooraleer de juf jou aanduidt
- Wachten om een koekje te eten tot de speeltijd
- Je beurt afwachten bij een gezelschapsspel
- Tegen zichzelf “stop” kunnen zeggen.
- Keuzemoment: moeilijk om te blijven zitten en van de leuke spullen op de
tafel te blijven
3 vormen:
- Op waarnemingsniveau selectieve of gefocuste aandacht (Waar is Wally)
- Op gedachtenniveau cognitieve inhibitie
- Op gedragsniveau gedragsinhibitie
Sterke impulscontrole: (boek p36)
- Kan zijn beurt afwachten
- Kan zich voldoende lang concentreren bij het maken van een taakje
- Kan stoppen met praten wanneer dit van hem verwacht wordt
- Kan bij conflicten geweldloos reageren
- Kan omgaan met reacties als: ‘Even wachten. Ik kom zo bij jou.’
- Kan zich houden aan regels en afspraken
2) WERKGEHEUGEN
Werkgeheugen: stelt je in staat om informatie tijdelijk vast te houden, terwijl je
tegelijkertijd andere handelingen of bewerkingen uitvoert.
4