1. De grondwettelijke rechtsgrond voor de gemeentelijke fiscale bevoegdheid is betwist; Leg
uit, wat is het belang en wat zijn de argumenten
Grondwetsartikelen i.v.m. gemeentebelastingen
Welke grondwetsartikelen kennen een (grondwettelijke) fiscale bevoegdheid toe aan provincies en
gemeenten? Er zijn meerdere grondwetsartikelen waar duidelijk de fiscale bevoegdheid van
provincies en gemeenten kan uit worden afgeleid. Deze drie artikelen geven de gemeenten en
provincies een grondwettelijke fiscale autonomie om gelijk welke materie aan een belasting te
onderwerpen:
- Dit binnen de grenzen van de door de wetgever opgelegde beperkingen
- En onder controle van de toezichthoudende overheid
Art. 41 Gw.: De uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen worden door de gemeenteraad of
de provincieraad geregeld, volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld
Art. 162 Gw.: De provinciale en gemeentelijke instellingen worden bij wet geregeld. De wet verzekert
de toepassing van de volgende beginselen: de bevoegdheid van de provincieraden
(bovengemeentelijke besturen)1 en van de gemeenteraden voor alles wat van provinciaal en van
gemeentelijk belang is, behoudens goedkeuring van hun handelingen in de gevallen en op de wijze bij
de wet bepaald
De wetgever moet dat principe behartigen of garanderen dat de provincieraden en
gemeenteraden alles kunnen doen wat van provinciaal resp. gemeentelijk belang is
het optreden van de toezichthoudende overheid of van de federale wetgevende macht om te beletten
dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad
Men moet ervoor zorgen dat er een toezichthoudende overheid is om ervoor te zorgen dat
gemeenten en provincies (bovengemeentelijke besturen) niet te ver gaan of geen misbruik
maken van hun bevoegdheden en de wet gaan schenden of het algemeen belang schaden.
Art. 170 Gw: §§ 3 en 4: 2 Geen last of belasting kan door de provincie of gemeente worden ingevoerd
dan door een beslissing van hun raad. De wet bepaalt ten aanzien van de in het vorige lid bedoelde
belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.
2. Welk artikel veroorzaakt fiscale autonomie?
De vraag stelt zich: wat is nu de echte rechtsgrond van de fiscale bevoegdheid van de provincies en
gemeenten? Valt dat binnen art. 41 en 162 Gw (het feit dat men alles mag doen wat van
gemeentelijk belang is en dat de wetgever dat ook moet garanderen) of moeten we dat bekijken in
1
Men is van plan om de provinciale instellingen af te schaffen en te vervangen door bovengemeentelijke
besturen.
2
§1 gaat over federale belastingen, §2 gaat over gewestbelastingen en belastingen van gemeenschappen (de
facto bestaat dit laatste niet), §3 gaat over provinciale belastingen en §4 gaat over gemeentebelastingen.
1
,het kader van art. 170 Gw (dat zegt dat elke belasting op provinciaal of gemeentelijk niveau moet
worden ingevoerd door de raad van die instellingen (agglomeraties staan daar ook in)?
Er is eensgezindheid over het bestaan van een gemeentelijke en provinciale fiscale
autonomie die haar oorsprong vindt in de Grondwet, maar er bestaat discussie over de
grondwetsartikelen waaraan die autonomie moet worden toegeschreven.
Wat is de juiste betekenis van elke bepaling? Er is discussie over de betekenis die aan art.
170, §3 en 4 moet worden gegeven.
Sommige menen dat deze bepalingen alleen aanduiden welk orgaan de bevoegdheid heeft
om provinciale/gemeentelijke belastingen in te stellen. Anderen voegen eraan toe dat het
tevens de fiscale bevoegdheid toekent.3
Wat is het belang nu of dat nu art. 41, 162 of 170 Gw. is? De draagwijdte daarvan
heeft een serieuze impact op wat kan en wat niet kan en wie wat kan doen. De
gevolgen van de verschillende opvattingen hebben betrekking op:
*de wijze waarop de gemeentelijke en provinciale fiscale bevoegdheid kan worden
beperkt
*de instantie die daartoe bevoegd is
*de interpretatie die eraan moet worden toegekend
* de bevoegdheid van de toezichthoudende overheid en het GWH
Het verschil heeft belang voor de vraag of het mogelijk is dat er impliciete of onrechtstreekse
bevoegdheidsbeperkingen zijn.
In de eerste opvatting zijn bevoegdheidsbeperkingen het gevolg van een nadere kwalificatie
van het “gemeentelijk belang”. Daarbij kwalificeert/beperkt het daartoe bevoegde hogere
orgaan ofwel expliciet door een bepaalde aangelegenheid aan de gemeente op te dragen of
te onttrekken. Ofwel impliciet door de aangelegenheid volledig zelf te regelen. Ofwel
onrechtstreeks door de materie toe te vertrouwen aan een andere overheid (art. 41 en 162
Gw.).
In die optiek kan de aanwezigheid van de federale belasting of de omschrijving van een
belasting als een ‘gewestbelasting’ verhinderen dat een gemeentebelasting wordt geheven
op dezelfde materie.
Hoe en door wie wordt het gemeentelijk belang omschreven? Wie is bevoegd om te zeggen
wat van gemeentelijk belang is en op welke manier kan de draagwijdte van dat gemeentelijk
belang (en dus van de gemeentelijke belastingbevoegdheid) worden ingeperkt? Het
gemeentelijk belang wordt beperkt door het orgaan dat normaliter bevoegd is om dat
gemeentelijk belang te begrenzen en dat is het orgaan dat bevoegd is om de gemeentelijke
bevoegdheid te bepalen (de overheid die bevoegd is om de gemeentelijke instellingen te
regelen; m.a.w. om de gemeentewet of het decreet lokaal bestuur of provinciebepalingen te
gaan regelen). In de regel zijn dat ondertussen de gewesten geworden die bepalen wat van
gemeentelijk belang is en wat van provinciaal belang is behalve voor aangelegenheden die
specifiek federaal zijn gebleven.
3
Discussie in rechtsleer en rechtspraak. Rechtspraak (GWH en RVS) hebben een ander idee.
2
, o Als het bv. gaat over de reglementering van het verblijfsrecht voor asielzoekers, is dat
federale materie en daar is de federale overheid die bepaalt wat van gemeentelijk belang
is (wat de gemeenten kunnen en wat ze niet kunnen).
o Ook de organisatie van brandweer is federale bevoegdheid gebleven en daar is het de
federale wet die bepaalt wat van gemeentelijk belang is en wat er in het kader van
brandweer – bv. qua retributies gevorderd kan worden.
o Voor onderwijsaangelegenheden (gemeenschapsmaterie), zijn het de gemeenschappen
die kunnen bepalen wat van gemeentelijk belang is.
Hoe gaan die overheden dat gemeentelijk belang kunnen omschrijven/beperken?
1. Expliciet door een bepaalde aangelegenheid aan de gemeente op te dragen of iets te
onttrekken aan hun bevoegdheid
2. Impliciet door bv. een materie helemaal zelf te regelen zodanig dat er geen ruimte meer is
voor dat lokaal bestuur om dus nog de zaken te regelen
3. Onrechtstreeks door de materie toe te vertrouwen aan een andere overheid
Als je zegt dat het via het omschrijven van het gemeentelijk resp. het provinciaal belang is
dat de fiscale bevoegdheid van provincies en gemeenten beperkt kan worden, dan gebeurt
dat in principe door de gewesten en dat kan dan op 3 manieren.
Als de fiscale bevoegdheid gekoppeld is aan art. 41 en 162, dan zijn impliciete en
onrechtstreekse bevoegdheidsbeperkingen mogelijk.
In de tweede opvatting (art. 170 Gw: (geen belasting kan worden ingevoerd dan door een
beslissing van de provincieraad of gemeenteraad) is er enkel een beperking van de fiscale
autonomie mogelijk door de wet ingestelde ‘uitzondering waarvan de noodzakelijkheid
blijkt’.
o Hier is het alleen de federale wetgever die de fiscale bevoegdheid kan beperken en dat
kan alleen op een ondubbelzinnige wijze gebeuren, door een specifieke uitzondering in
te stellen waarvan de noodzakelijkheid blijkt. Dus alleen expliciete
bevoegdheidsbeperkingen. Impliciete en onrechtstreekse bevoegdheidsbeperkingen zijn
in dit geval uitgesloten.
o Gewesten kunnen de gemeentelijke belastingbevoegdheid decretaal alleen beperken
indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de eigen bevoegdheid (art. 10 en 194
BWHI).
o Er is geen enkele wettelijke bepaling die provincies of gemeenten verbiedt om
registratierechten of successierechten te heffen. Dus kunnen gemeenten en provincies in
principe registratie- of successierechten heffen (bij gebreke van wettelijke
verbodsbepalingen). 4
DUS: Regionale of federale beperkingsbevoegdheid
4
Als je zegt: de bijzondere wetgever heeft registratie- en successierechten uitdrukkelijk toegekend aan de gewesten, dan
zou je dat kunnen beschouwen als een onrechtstreekse bevoegdheidsbeperking voor gemeenten en provincies dat zij niet
zelf registratie- en successierechten kunnen opleggen.
3
, Regionale beperkingsbevoegdheid (art. 41 of 162): dan kunnen gewesten de fiscale
bevoegdheid van gemeenten en provincies beperken en dan kan de federale wetgever de
fiscale bevoegdheid t.a.v. de personenbelasting of inkomstenbelasting beperken want daar is
een specifieke federale bevoegdheid
Federale beperkingsbevoegdheid (art. 170): dan kan alleen de federale wetgever de fiscale
bevoegdheid van provincies en gemeenten beperken en dan gaan de gewesten dat niet
kunnen; als je zegt dat het art. 170 is, dan kan alleen een wet die fiscale bevoegdheid gaan
beperken;
Het verschil is ook van belang voor de delegeerbaarheid.
In geval van art. 41 en 162 Gw. zou de decreetgever die beperkingsbevoegdheid wel kunnen
gaan delegeren aan de uitvoerende macht
≠ art. 170 Gw: dan moeten de beperkingen van de gemeentelijke belastingbevoegdheid door
de federale wetgever zelf worden ingesteld, dus zonder delegatiemogelijkheid naar de
uitvoerende macht)
Het verschil is ook van belang voor de toetsingsbevoegdheid van het Grondwettelijk Hof.
Het GWH kan alleen bepalingen aan art. 170 Gw toetsen (GWH is bevoegd om wetten,
decreten en ordonnanties te toetsen aan art. 170 Gw. ) en kan niet art. 41 en 162 toetsen.
Wettelijke en decretale bepalingen die de fiscale bevoegdheid van de gemeenten zouden
beperken toetsen aan art 41 en 162 kan het GWH niet. Als men ervan uitgaat dat de
beperking van de gemeentelijke belastingbevoegdheid werd ingevoerd door een nadere
omschrijving van het gemeentelijk belang (art 41 en 162), zal men een ander
grondwetsartikel moeten zoeken om het GWH te kunnen vatten.
Het GWH heeft een techniek gevonden om de eigen bevoegdheid sterk uit te breiden. Het
Hof kan onrechtstreeks gaan werken vanuit het idee: normaal gezien als je een belasting gaat
invoeren, dan ga je het fiscaal legaliteitsbeginsel respecteren. Als dat dan in die ene belasting
niet gebeurt zonder dat je daar een verantwoording voor hebt, dan krijg je een schending
van het gelijkheidsbeginsel. Door het gebrek aan een serieuze verantwoording krijg je een
ongelijke behandeling. Dus via de omweg van het gelijkheidsbeginsel kan het GWH eigenlijk
optreden tegen om het even welke bepaling. Een gevolg van het fiscaal legaliteitsbeginsel is
bv. dat het verkozen orgaan de bevoegdheid om het tarief te bepalen niet kan delegeren aan
de uitvoerende macht (tarief moet door verkozen orgaan zelf worden bepaald).
Het verschil is ook van belang voor een gewone of restrictieve interpretatie:
Indien art. 170 Gw de rechtsgrond is, zullen de bevoegdheidsbeperkingen noodzakelijk
limitatief moeten worden geïnterpreteerd.
Indien art. 41 Gw. de rechtsgrond is, zal de interpretatie neutraal zijn (=niet limitatief). Dan
moet je een gewone interpretatie geven aan de beperkingen die aan de fiscale bevoegdheid
zouden worden aangebracht.
Het verschil is ook van belang voor het bestuurlijk toezicht: het toezicht verloopt probleemloos als de
rechtsgrond art. 41 en 162 Gw is, maar niet als het art. 170 Gw is.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lawstudentvub1. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €13,49. Je zit daarna nergens aan vast.