REGULIERE ECONOMIE
1 INLEIDING REGULIERE ECONOMIE
Het is onmogelijk een sociaal paradijs in stand te houden op een economisch kerkhof
Het is even onmogelijk een economische boomgaard te doen bloeien in een sociale woestenij
De coronacrisis heeft duidelijk aangetoond hoe verweven economie en samenleving zijn
In de macro-economische wetenschap komen vaak de volgende topics naar voren, die samen
de magische vijfhoek vormen. Elk van deze topics zijn te vertalen in een economische
doelstelling waarvan zowat elke economische stroming het erover eens is dat ze moet worden
nagestreefd worden in een economie.
- Economische groei
o Dit gaat over de productie van goederen en diensten, die moet minstens even
groot zijn als de aangroei van de bevolking + recessie = onze economie groeit
trager dan de bevolking 4 economische actoren:
- Gezin: zij gaan goederen en diensten consumeren en verbruiken, leveren
van arbeid, sparen van geld, betalen van belastingen
- Ondernemingen: zij creëren werk/vragen arbeid, produceren/verkopen van
goederen en diensten, handelen, betalen van belastingen
- Overheid: zij ontvangen belastingen, zorgen voor sociale zekerheid,
tekenen een beleid uit, stellen mensen te werk/ zij zijn de grootste
werkgever, produceren/leveren van goederen en diensten
- Buitenland: zij onderhandelen en gaan bepaalde akkoorden afsluiten,
invoeren en uitvoeren
- Prijsstabiliteit
o De prijzen in een economie stijgen lichtjes maar niet te snel. Men spreekt van
een inflatie die wenselijk lichtjes onder de 2% op jaarbasis blijft
- Werkgelegenheid
o Alle werkloosheid zou moeten kunnen vermeden. Er is een hoge
tewerkstellingsgraad dus er is niet al te veel werkloosheid
- Inkomensverdeling
o Het inkomen dat verkregen worden mogen niet te ongelijk zijn verdeeld, de
inkomenskloof mag niet te groot zijn
- Evenwichtige betalingsbalans
o Er is een (vrij goed) evenwicht tussen de waarde van wat we in onze economie
uitvoeren en de waarde van wat we invoeren
1
, 2 INKOMENSVERDELING
2.1 DE PERSONELE INKOMENSVERDELING
De personele inkomensverdeling (ook familiale inkomensverdeling) geeft aan hoe de
inkomens verdeeld zijn over de gezinnen in een economie
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- De primaire inkomensverdeling
o Dit is de verdeling van de inkomens zoals die voortvloeit uit de vergoeding van
productiefactoren. Primaire inkomens zijn inkomen uit arbeid (loon, wedde…) en
inkomen uit kapitaal (huur, intrest, dividend…). Bij deze verdeling wordt er dus
geen rekening gehouden met vb. transferinkomens. Wie geen productiefactor
levert, heeft volgens deze primaire inkomensverdeling een inkomen gelijk aan
nul.
- De secundaire inkomensverdeling
o Dit is de verdeling van de inkomens over de gezinnen, maar na ingrijpen van de
overheid in de primaire inkomensverdeling. De overheid grijpt in in de
inkomensverdeling via:
- Innen van progressieve inkomstenbelasting en bijdragen van de sociale
zekerheid
- Betalen van transferinkomens en uitkering van de sociale zekerheid
Het effect van die overheidstussenkomst is dat de zeer grote ongelijkheid van de primaire
inkomensverdeling wat wordt verkleind.
Wanneer gegevens over de inkomensverdeling worden gegeven, dan betreft het altijd de
secundaire inkomensverdeling tenzij uitdrukkelijk anders vermeld.
2.2 METEN SECUNDAIRE INKOMENSVERDELING: GRAFISCH
Er bestaan verschillende indicatoren die een maatstaf zijn voor de inkomensongelijkheid in
een economie. Wij bespreken er twee:
- De Lorenz-curve
- De Gini-coëfficiënt
2.2.1 DE LORENZ-CURVE
2
,De Lorenz-curve geeft op de horizontale as het cumulatieve percentage van de
inkomenstrekkers, die geordend zijn van laagverdieners naar hoogverdieners. Concreter wil
dat zeggen dat op de horizontale as het getal “30%” aangeeft dat we de 30% van onze
bevolking nemen die het laagste inkomen verdienen. Op de verticale as staat het
gecumuleerde percentage van het inkomen. Dat wil dus zeggen dat het getal “60%” op de
verticale as staat voor 60% van het totale inkomen verdiend in de economie.
De groene lijn op de grafiek stemt overeen met een perfect gelijke verdeling van de inkomens
in de economie: 10% van de bevolking krijgt 10% van het inkomen, 20% van de bevolking
verdient 20% van het inkomen, 30% van de bevolking verdient 30% van het inkomen enz.
In de realiteit zijn inkomens echter nooit perfect gelijk verdeeld. De Lorenz-curve kent dan ook
een verloop gelijkaardig aan de rode lijn hierboven. Het punt D in deze grafiek wil dus zeggen
dat 40% van de bevolking (en dat zijn die met de laagste inkomens), slechts 10% verdienen
van alle inkomens in de economie.
Hoe verder de Lorenz-curve van de diagonaal verwijderd is, hoe ongelijker de
inkomensverdeling in een economie
2.2.2 DE GINI-COËFFICIËNT
De Gini-coëfficiënt geeft de mate van inkomensongelijkheid in een economie weer in één
getal en is eigenlijk afgeleid uit de Lorenz-curve.
De Gini-coëfficiënt is gelijk aan de verhouding tussen de oppervlakte tussen de gelijke
inkomenslijn en de Lorenz-curve (in de teller) en de oppervlakte van de driehoek onder de
gelijke inkomenslijn (in de noemer).
Bij de perfecte inkomensgelijkheid valt de Lorenz-curve samen met de diagonaal en is er dus
geen oppervlakte tussen. De Gini-coëfficiënt is in dat geval nul.
3
, Bij de meest mogelijke inkomensongelijkheid (lees: alle inkomen gaat in de economie naar
één persoon) valt de Lorenz-curve samen met de oppervlakte B op de figuur hierboven.
Beide situaties zijn echter enkel theoretisch mogelijk. De Gini-coëfficiënt ligt altijd tussen de
waarden 0 en 1. Hoe lager de Gini-coëfficiënt in een economie, hoe gelijker de
inkomensverdeling in dat land.
2.3 METEN SECUNDAIRE INKOMENSVERDELING: S80/S20 VERHOUDING
Een andere maat voor inkomensongelijkheid is de zogenaamde inkomenskwintielverhouding
S80/S20. Deze inkomenskwintielverhouding S80/S20 is de verhouding van het totale netto-
huishoudinkomen van de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste kwintiel)
tot het netto-huishoudinkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste
netto-inkomen (laagste kwintiel).
Men vergelijkt dus eigenlijk het netto-huishoudinkomen van de 20% hoogste verdieners in
de economie met dat van de 20% laagste verdieners in de economie:
Een kwintiel is een begrip uit de statistiek. Als een reeks getallen wordt opgedeeld in vijf
gelijke stukken, is er sprake van een opdeling in kwintielen. Deze maat is enkel gevoelig voor
de wijzigingen in de hoogste en laagste 20% van de huishoudinkomens
Het gaat telkens om het gestandaardiseerde netto beschikbare huishoudinkomen. Om de
inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling met elkaar te kunnen
vergelijken, wordt het totale huishoudinkomen gestandaardiseerd. Dat gebeurt door het
totale huishoudinkomen te delen door een Eurostat-equivalentiefactor. Het eerste huishoudlid
krijgt hierbij een gewicht van 1. Voor elke bijkomende persoon van 14 jaar en ouder in het
huishouden wordt die factor verhoogd met 0,5 voor elk kind jonger dan 14 jaar met de factor
0,3.
De S80/S20-verhouding was voor België 3,61 in 2019. Dat wil zeggen dat het inkomen van de
20% hoogverdieners 3,61 keer hoger is dan het inkomen van de laagverdieners.
In het surveyonderzoek aan de basis van de bepaling van de S80/S20-verhouding zijn
bepaalde kwetsbare bevolkingsgroepen (zoals personen in collectieve huishoudens, personen
zonder wettige verblijfsvergunning of dak- en thuislozen) niet of nauwelijks vertegenwoordigd
zijn. Wellicht is de kloof tussen hoog- en laagverdieners dus groter dan uit de cijfers blijkt.
2.4 INKOMENSHERVERDELING
Een te grote inkomensongelijkheid in een economie/maatschappij is niet voordelig. Zo zou er
een te grote ongelijkheid zijn in de verdeling van koopkracht (wat de economische groei
hindert), is dit in strijd met een gevoel van rechtvaardigheid, is dit nadelig voor de
gemiddelde gezondheid en blijkt dit vb. zelfs ongunstig voor het welbevinden van de meest
welvarenden in een economie.
De overheid treedt dan ook corrigerend op d.m.v. inkomensoverdrachten van hoogverdieners
naar laagverdieners, van gezonden naar zieken, van actieven naar inactieven.
4