Persoonlijkheidspsychologie (pp)
L1, L2, L3, L4, L5, L6, L7, L8, L9, L10, L11, L12, L13, L14
Les 1: Inleiding persoonlijkheidspsychologie
Begrippenlijst:
Persoonlijkheid= Persoonlijkheid is de verzameling van psychologische trekken en
mechanismen binnen een individu, die georganiseerd en relatief stabiel zijn, en die de
interacties met en de aanpassingen aan de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving
beïnvloeden.
(Persoonlijkheids)trek= Eigenschappen die verschillen of gelijkenissen tussen mensen
beschrijven. (Dit gaat over gemiddelde neigingen waarop iemand nadenkt, zich voelt en
handelt.)
Interacties= Wederzijdse beïnvloeding of relaties tussen persoonlijkheid en de omgeving.
Perceptie= Hoe iemand bepaalde elementen vanuit de omgeving waarneemt, interpreteert
en ervaart.
Uitlokking= Door je persoonlijkheid breng je ongewilde reacties vanuit de omgeving tot
stand.
Manipulatie= Verwijst naar het intentioneel veranderen of beïnvloeden van de situatie
zodat deze meer consistent worden met onze persoonlijkheidstrekken worden.
Adaptief= Op een aangepaste manier om gaan met de uitdagingen en problemen die we
tegenkomen in ons leven helpt ons om doelgericht en functioneel te handelen.
De persoonlijkheid situeert zich intern, het is georganiseerd, geen willekeurige verzameling
van elementen, maar een coherent, samenhangend geheel.
De persoonlijkheid is relatief stabiel in de tijd en consistent over situaties heen.
Adaptief functioneren= Flexibel omgaan met stress, uitdagingen en problemen die we
tegenkomen terwijl we onze levensdoelen trachten te realiseren.
Fysieke omgeving -> overleving, veiligheid; vb fysiek gevaar
Sociale omgeving -> liefde, respect, erbij horen; vb familie
Intrapsychische omgeving -> eigenwaarde; herinneringen, dromen, verlangens, motivaties..
Persoonlijkheidspsychologie= Tak van de psychologie die zich bezighoudt met het
bestuderen van persoonlijkheid.
Temperament= Stabiele persoonlijkheidskenmerken bij kinderen die erfelijk bepaald zijn,
persoonlijkheidseigenschappen die je al op heel jonge leeftijd kan observeren.
,Individuele verschillen= Alle verschillen tussen mensen of datgene wat mensen onderscheid
van elkaar. Dit is breder dan enkel de persoonlijkheidstrekken.
Heuristische waarde= Heeft de theorie de mogelijkheid om onderzoeken naar nieuwe
ontdekkingen te leiden?
Toetsbaarheid= Kunnen er concrete voorspellingen (predicties) komen uit de theorie die
empirisch getoetst werd?
Nomothetisch onderzoek= De studie van groepen om algemene conclusies te kunnen
trekken, gericht op het ontdekken van wetmatigheden, gelijkenissen tussen mensen.
Idiografisch onderzoek= De studie van eigenschappen die een mens uniek maken, focus op
de uniciteit van het individu met als doel dat individu diepgaand te begrijpen.
Spaarzaamheid= Volgens dit principe in de wetenschap is het verstandig om te kiezen voor
de meest eenvoudige verklaring indien er meerdere verklaringen mogelijk zijn voor bepaald
fenomeen. (Het niet onnodig complex maken.)
Definitie persoonlijkheid
Persoonlijkheid is de verzameling van psychologische trekken en mechanismen binnen een
individu, die georganiseerd en relatief stabiel zijn, en die de interacties met en de
aanpassingen aan de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving beïnvloeden.
Trekken of traits zijn eigenschappen die verschillen of gelijkenissen tussen mensen
beschrijven. Trekken zijn average tendencies, gemiddelde neigingen, trekken kunnen dus
het gedrag beschrijven, verklaren en voorspellen.
Persoonlijkheid is intern gesitueerd. Het is een georganiseerd geheel, persoonlijkheid is
geen willekeurige verzameling van elementen, maar een coherent, samenhangend geheel.
De persoonlijkheid is relatief stabiel over de tijd en consistent over situaties heen.
Adaptief functioneren= Flexibel omgaan met stress, uitdagingen en problemen die we
tegenkomen terwijl we onze levensdoelen trachten te realiseren.
Fysieke omgeving -> Gaat over overleving en veiligheid, vb: fysiek gevaar.
Sociale omgeving -> Liefde, respect, erbij horen..., vb: vrienden, collega’s.
Intrapsychische omgeving -> Eigenwaarde, vb: verlangens, dromen, herinneringen.
Drie analyseniveau’s:
Persoonlijkheidspsychologie is de tak van de psychologie die zich bezighoudt met
bestuderen van persoonlijkheid.
,Er zijn 3 analyseniveau’s:
Human nature (universeel) -> Vb: ergens bij willen horen (zoals alle anderen)
Individuele en groepsverschillen -> Vb: verschil man en vrouw (zoals sommige anderen)
Individuele uniciteit -> Vb: iemands unieke manier van boos worden (zoals niemand anders)
We onderscheiden nomothetisch onderzoek en idiografisch onderzoek.
Nomothetisch onderzoek -> Gaat over het bestuderen van groepen/steekproeven, de focus
ligt op de gelijkenissen tussen groepen. Het doel is om universele ‘wetmatigheden’ te
ontdekken over de mens, de basisstructuur van persoonlijkheid te identificeren. Dit gebeurt
op een kwantitatieve manier, er worden statistische analyses gemaakt en zelfrapportage.
Het nadeel van nomothetisch onderzoek is dat er weinig kennis over complexiteit en
dynamiek binnenin een individu wordt gegeven.
Idiografisch onderzoek -> Gaat over het bestuderen van één enkel individu. De focus ligt op
de uniciteit van het individu, en het doel is om gepersonaliseerde vragen op individueel
niveau te beantwoorden. Dit heeft een eerder kwalitatieve aanpak, de methode gebeurt via
een case study, psychobiografie, dagboek, interview... Het nadeel is dat een idiografisch
onderzoek niet generaliseerbaar is.
Theorie versus onderzoek
De grootste bekende persoonlijkheidstheorieën focussen zich vooral op het analyseniveau
van human nature. In het hedendaags onderzoek van persoonlijkheidspsychologie focussen
we veel meer op het analyseniveau van individuele en groepsverschillen.
Een goede (persoonlijkheids)theorie voorziet richtlijnen voor verder onderzoek, verklaart en
organiseert reeds bestaande bevindingen en maakt voorspellingen over gedrag en
psychologische fenomenen.
Ook moet men het verschil tussen theorieën en overtuigingen onderscheiden, vb astrologie
is geen theorie, maar een overtuiging.
De wetenschappelijke evaluatiecriteria (om iets als een theorie te beschouwen):
Volledigheid, heuristische waarde, toetsbaarheid, spaarzaamheid (parsimony),
compatibiliteit en integratie over de verschillende kennisdomeinen en analyseniveau’s
heen.
Impliciete persoonlijkheidstheorieën zijn stereotypen, het is vaak evaluatief, intuïtief en is
gebaseerd op selectieve waarneming.
Wetenschappelijke persoonlijkheidstheorieën beschrijven menselijke kenmerken en ziet
persoonlijkheid als een psychologisch construct (dat niet direct waarneembaar is en het
gedrag determineert).
, Les 2: Persoonlijkheidstheorieën: Dispositionele theorieën
Begrippenlijst
Dispositie= Een persoonlijkheidstrek als geneigdheid om je op een bepaalde manier te
gedragen, een karakteristieke eigenschap die aanleiding geeft tot het stellen van bepaalde
gedragingen.
Intern en causaal= Eigenschappen die we met ons meedragen (intern) en deze
eigenschappen zijn verklaren voor gedrag, veroorzaken dat gedrag (causaal).
Lexicale hypothese= Aangezien alle belangrijke, individuele verschillen gecodeerd zijn in
onze taal (om hierover te kunnen communiceren), kunnen we onze woordenschat
systematisch onderzoeken om een zicht te krijgen op alle belangrijke individuele verschillen
tussen mensen.
Gebruiksfrequentie= Hoe vaker een bepaald woord gebruikt wordt, hoe belangrijker de trek
naar waar het woord verwijst.
Synoniemfrequentie= Hoe meer synoniemen voor een bepaalde trek, hoe belangrijker de
trek (de veelheid van synoniemen die elk een eigen nuance hebben).
Cross-culturele universiteit= Hoe meer culturen over woorden beschikken om een bepaalde
trek te beschrijven, hoe belangrijker de trek.
Factoranalyse= Een statistische methode die identificeert welke items of variabelen sterk
met elkaar geassocieerd zijn en welke niet. De onderliggende structuur wordt onderzocht en
items/variabelen die een vergelijkbaar patroon hebben worden bij elkaar geplaatst. Een
groot aantal variabelen wordt hierdoor gereduceerd tot een kleiner aantal variabelen, die
we factoren of dimensies noemen.
Multi-method benadering= Gebruik maken van verschillende onderzoeksmethoden. Hier
wordt verwezen naar het gebruik van zelfrapportage, testdata en life-outcome data. Door
het combineren van verschillende bronnen en methoden, kan een beter en meer volledig
beeld van persoonlijkheid worden verkregen.
Repliceerbaarheid= Bij het opnieuw uitvoeren van onderzoek (op dezelfde manier), bekomt
men eenzelfde resultaat (in dit geval bekomt men dezelfde factor-structuur).
Extraversie (Eysenck)= Sociaal, actief, levendig, avontuurlijk, dominant... Extraverten houden
van feestjes, hebben graag mensen om zich heen en babbelen graag. Introverten brengen
hun tijd liever alleen door, hebben een kleiner aantal goede vrienden, lijken meer
afstandelijk of gereserveerd.
Neuroticisme (Eysenck)= Angstig, prikkelbaar, schuldig, lage eigenwaarde, gespannen,
verlegen, humeurig... Neurotische mensen maken zich veel zorgen over alles, zijn vaker