CULTUUR- EN MEDIATHEORIE
1 INLEIDING
paradigma’s zijn brillen om naar de wereld te kijken en zal je niet toetsen zoals je doet met
theorieën
1.1 ENKELE AFBAKENINGEN EN BEPALINGEN
DEF! cultuur: aangeleerd gedrag dat van generatie op generatie wordt doorgegeven
1.1.1 CULTUUR ALS DOMEIN OF DIMENSIE
1.1.1.1 DOMEIN
• cultuur als een sector gespecialiseerd in het produceren van producten van/voor de
geest (bv literatuur/kunst)
• een geheel van fenomenen/ een lichaam/ een domein
• alle mogelijke menselijke activiteiten, instituties, …
• bv bevoegdheidsdomeninen (minister van cultuur)
• wij benaderen cultuur niet echt als een domein , maar als een dimensie
1.1.1.2 DIMENSIE
• een dimensie maakt geen afbakeningen itt een domein cultuur is aanwezig is ALLES
wat de mens doet want deze is continu bezig zinvol vorm te geven aan zijn handelen en
denken
• wat je ook aantreft, je stelt je de vraag waarom, wat, hoe, … (+ begrippen, zelf- en
wereldbeelden, waarden, …)
• er is niets wat je niet cultuurtheoretisch kan bekijken
• ofwel kijk je naar iets vanuit cultuureel of natuurlijk perspectief = 2 verschillende
dimensies
1.1.2 CULTUUR ALS GEHEEL VAN BETEKENISSEN - ‘NOMISERING’
• cultuur als al datgene wat betekenis krijgt/ een geheel van betekenissen/ de manier
waarop mensen betekenis geven
• alle culturele elementen hebben gemeen dat ze betekenis geven aan het handelen
Nomiseren < Peter Berger
• nomisering is volgens Berger: ‘orde opleggen aan wat anders een onleefbare en
vormeloze chaos zou zijn’ (< nomos = naam, wet, normd, orde & chaos = de natuur)
,• nomisering is het algehele en omvattende proces waarbij mensen de werkelijkheid
maken tot een betekenisvolle omgeving maakt dmv allerlei soorten afbakeningen zoals
naamgeving, oriëntaties, categoriseren … de samenhang hiertussen vormt een
cultuur
• aangezien je op verschillende manieren betekenis kan geven, heeft cultuur de neiging
om zich te vermenigvuldigen en zich op te delen
• pas als je iets een naam geeft, wijst het op een zekere betrokkenheid want het wordt
aanspreekbaar dankzij de taal & dan weet je ook hoe je je moet gedragen want er
bestaat een soort verwachtingspatroon
• je kan definities maken en opheffen, cultuur is een kwestie van (de)constructies want
afbakeningen kunnen versterken, maar ook vervagen of volledig verdwijnen
1.1.3 CULTUUR ALS TWEEDE NATUUR (ARNOLD GEHLEN)
• Vroeggeboorte van de mens (anatomisch plastisch) en neotenie
o baby’s worden enorm hulpeloos en dus te vroeg geboren
o er moet een verlengstuk komen als vervanging van de baarmoeder (bv bedje)
o omdat onze natuur ons in zekere zin in de steek laat, moet de cultuur deze tekort-
komingen corrigeren
o onze handen definiëren ons het meest maar zijn zeer ongespecialiseerd tov andere
wezens (ook omdat we geen instincten of aangeboren gedragspatronen hebben =
instinctarmoede)
Weltoffenheit = de onthechting van de mens van organische beperkingen
(driften) en zijn directe omgeving, de wereld ligt voor ons open en wij moeten dat
met onze handen vorm geven. Er is heel veel mogelijk en we kunnen veel
richtingen uit, want ons instinct stuurt ons niet aangezien we dat niet hebben.
o de mens is neotenisch: behoudt zijn juveniele kenmerken bij volwassenheid
o de mens moet gekneed worden doorheen het leven en levenslangs bijleren
o We zijn vragende wezens, omringd met instabiliteit en onzekerheid (=
Mängelwesen)
• Achtergrondfunctie van instituties
o cultuur is een vervanging/compensatie van onze verdwenen instincten
o instiuties zijn cultureel geproduceerde gedragspatronen die aanvullen waar de
natuur gefaald heeft
o het fundamenteel contingente/toevallige v onze cultuur: alles kon ook anders
heten
o cultuur fungeert als achtergrondfunctie door culturele patronen maar is niet zo
sterk als instincten dat zijn
o vb’en: de taal, het onderwijs, het gezin, het huwelijk, de religie, … (allemaal
levensbelangrijk, een gewoontevorming en oorsprong ervan moeilijk te
achterhalen)
,• Urmensch und Spätkultur (boek) -> beschrijft de moderne cultuur met afschuw
o desinstitutionalisering
- eerst waren we instinctgedreven, dan cultureel we maken opnieuw een
overgang want cultuur verliest zijn stevigheid omdat wij onze gemaakte
onderscheidingen voortdurend deconstueren
- hierdoor komen we terecht in een postcultuur waarbij onze cultuur het van zich
laat afweten (oriëntatie is niet meer cultuur verinwendigen, maar je kan het wel
vinden dmv de technologie (bv AI))
- cultuur word geëxternaliseerd door apparaten
o ‘subjectivering’
- = het gevolg van desinstitutionalisering
- waneer je patronen niet meer toe-eigent, ben je meer zoekend en aftastend
waardoor je zwelgt in je subjectieve roerselen (alles wordt in twijfel getrokken)
- door het wegvallen van de objectiviteit van instituties krijgen we minder
ondersteuning en neemt men een té reflectieve, onzekere houding aan
1.1.4 CULTUURANALYSE: ZIN, TEKENS, PRAKTIJKEN (OVERIZCHT VAN DE HOOFDSTUKKEN)
• Verstehende benadering (zin):
o Dilthey, Rickert, Weber (hermeneutische traditie)
o proberen rechtstreeks te begrijpen wat cultuurbenaderingen inhouden
• Semiotiek (teken):
o Saussure, Peirce
o als cultuurbenaderingen betekenisvol zijn, zijn ze tekens
o niet de zin zelf analyseren, maar hoe tekens werken en die in kaart te brengen
• Analyse van praktijken
o Veldanalyse (Bourdieu) (waar, wie en welke tekens?)
o de ordeningsfunctie en culturele praktijken staan centraal
o tekens worden ingebed in de maatschappij/gebruikt in de praktijk
o wat doen mensen met die tekens/wat zijn hun praktijken
- Cultural studies (Stuart Hall e.a.)
- Kritische theorie (Adorno over cultuurindustrie)
1.1.5 ASPECTEN/DIMENSIES VAN CULTUUR
A. cognitief
o de mate waarin een cultureel element kennis bevat
o wetenschap, technische kennis
o bv. een kledingstuk impliceert kennis je weet dat een sok aan je voet moet
, B. expressief
o de mate waarin een cultureel element emoties of gevoelens uitdrukt
o kunst, muziek, poëzie, erotiek
o bv. kledingstuk draag je omdat je het mooi vindt, Lam Gods drukt iets uit
C. evaluatief
o de mate waarin een cultureel element een waardering inhoudt
o we hechten waarde aan iets
o bv. je wil beschaafd zijn door kledij te dragen
D. normatief
o de mate waarin een cultureel element een bepaalde handelwijze voorschrijft
o norm = concrete gedragsbepaling die verankerd is met een algemene waarde
(recht)
o bv. mensen met zwemkleding aan verwacht je te zwemmen
E. constitutief (taal)
o taal is een een geval apart want omvat alle bovenstaande aspecten én meer
o taal vormt de grondslag van de culturele orde zij consitueer het betekenisveld
waarbinnen al de andere culturele elementen werkzaam kunnen zijn
o constitueren = iets in het leven roepen je maakt een onderscheid waardoor je 2
verschillende groepen creëert
o logocentrisme = iets wordt pas in het leven geroepen wanneer het benoemd wordt
o er bestaat een gespannen verhouding tussen de woord- en beeldcultuur (beeld
begint belangijker te worden) bv. ceci c’est ne pas une pipe
1.1.5.1 BV. LAM GODS
• cognitief = lam staat voor christus (religieus) en het schilderij tootn het hele
wereldbeeld van toen wordt afgebeeld
• expressief = kleuren en zijn beeld
• normatief = de dingen staan op de juiste plaats
• evaluatief = lam staat in het midden en is dus heel belangrijk
• constitutief = je roept daarmee het christelijke wereldbeeld in het leven