Deze samenvatting vat de lessen van dierengedrag van Ester Struelens samen. Het bevat de cursus, notities en de informatie uit de powerpoint. De samenvatting telt 53 pagina's.
1.1 wat is gedrag? ............................................................................................................................................................... 4
1.2 wat is (toegepaste) ethologie? ...................................................................................................................................... 4
1.3 grondleggers van de ethologie ...................................................................................................................................... 5
2.1 wat is communicatie? .................................................................................................................................................... 6
3. methodologie van gedragsonderzoek ........................................................................................................................... 11
3.1 fasen tijdens een gedragsstudie .................................................................................................................................. 11
3.1.1 stel een vraag ..................................................................................................................................................... 11
3.1.2 die preliminaire observaties en formuleer hypothesen .................................................................................... 11
3.1.3 maak voorspellingen uit de hypothesen ............................................................................................................ 11
3.1.4 identificeer welke gedragsvariabelen moeten gemeten worden om de voorspellingen te testen ................... 11
3.1.5 kies geschikte registratiemethoden om deze gedragsvariabelen te meten ...................................................... 11
3.1.6 verzamel genoeg data ........................................................................................................................................ 12
3.1.7 gebruik de juiste statistische methoden ............................................................................................................ 12
3.1.8 presenteer de resultaten ................................................................................................................................... 12
3.2 beschrijven van gedrag ................................................................................................................................................ 12
3.2.1 ethogram ........................................................................................................................................................... 12
3.2.2 structurele en functionele definitie ................................................................................................................... 12
3.2.3 events vs. states ................................................................................................................................................. 13
3.2.4 gedragsbeurten of bouts ................................................................................................................................... 13
3.10 analyse en interpretatie van de data........................................................................................................................... 19
3.10.1 verkennende data-analyse en beschrijvende statistiek ..................................................................................... 19
3.10.2 bevestigende data-analyse of verklarende statistiek ........................................................................................ 20
4.3 voortplanting en dracht ............................................................................................................................................... 22
4.4 gedrag rond partus en tijdens lactatie – ontwikkeling bigen ...................................................................................... 22
4.5 huisvesting en gedrag .................................................................................................................................................. 23
7.3 gedragingen ................................................................................................................................................................ 52
7.3.1 exploratie en nieuwigheid ................................................................................................................................. 53
7.3.2 eten en drinken; foerageer-en eetgedrag.......................................................................................................... 53
7.3.3 rusten ................................................................................................................................................................. 53
7.3.4 defeceren en urineren ....................................................................................................................................... 54
7.3.5 seksueel gedrag ................................................................................................................................................. 55
7.3.6 ontogenie en socialisatie ................................................................................................................................... 55
K.M. 3
, 1. INLEIDING
1.1 WAT IS GEDRAG?
− Varieert van zeer eenvoudige handelingen tot zeer complexe gedragingen
− Omvat bewegingen, geluidsproductie, afscheiding geurstoffen, lichamelijk contact
tussen twee dieren, denken, herkennen, dromen…
− Gedrag stelt een dier in staat om zich aan te passen zodanig dat het dier in
leven blijft en in staat is zich voort te planten
− Sturende motor: zenuwstelsel
o Vanuit autonoom en perifeer zenuwstelsel
o Prikkels die zich verplaatsen over zenuwcellen (neuronen) en de
vrijstelling van neurotransmitters
o Overdracht tussen neuronen: synapsen
− Eenvoudigste vorm: reflexboog → een prikkel via een afferent neuron naar
ruggenmerg geleid, wordt dan verder geleid via een efferent neuron met een
reactie als gevolg
− Product op de markt voor de behandeling van scheidingsangst bij de hond →
Werkzame bestanddeel clomipramine werkt in op het centrale zenuwstelsel
en blokkeert de heropname van serotine en noradrenaline in zenuwcellen
o Eerste grondige analyse voor toedienen medicatie
1.2 WAT IS (TOEGEPASTE) ETHOLOGIE?
− Ethologie/gedragsleer is ontstaan binnen biologische wetenschap = biologische studie van het gedrag
o Gedrag bestuderen met een wetenschappelijk verantwoorde methodologie en met evolutieleer (Charles
Darwin) als achtergrond
o Ethologie bestudeert het gedrag van éécelligen tot de mens
o Ethos = de gewoonte, aard, norm; logos = de leer
− Vlucht vanaf 20e eeuw: biologen observeerden wilde dieren in vrije natuur
o Oskar Heinroth: verzamelde gegevens over vogels en insecten
o Niet geïntresseerd in denkprocessen of emoties; data verzamelen over uitwendig zichtbaar gedrag
o Men dacht dat emoties en denkprocessen niet wetenschappelijk onderzocht konden worden omdat dit niet
observeerbaar is
− In ethologie vertrekt men vanuit een nauwkeurige beschrijving van het gedrag
o Zo volledig mogelijk inzicht krijgen in gedrag van een organisme → inventaris opmaken van alle
gedragselementen van de soort waartoe het organisme behoort = ethogram
▪ Termen alfabetisch gerangschikt
o Opstellen volledige ethogrammen = beschrijvende ethologie
o Ethogram over 1 bepaalde diersoort = species ethogram
o Gedragsbeschrijvingen van verschillende verwante soorten vergelijken → idee over evolutie van gedrag =
vergelijkende ethologie
▪ Gelijke gedragingen vergelijken
o Enkel focussen op agnostisch gedrag (essentie); enkel focussen op gedraging die beschreven wordt → zaken
die niet essentieel zijn, niet in definitie = overtollige details
− Niko Tinbergen en Konrad Lorenz: belangrijk bij ontwikkeling ethologie
o Niko: experimentele ethologie: ontwierp experimenten waarbij hij ingreep op de natuurlijke omgeving van
vrijlevende dieren en zo hun gedrag observeerde; specifiek te gebruiken bij een experiment → enkel
gedragingen noteren die nodig zijn voor een antwoord op de onderzoeksvraag
▪ States: gedragingen waarvan je makkelijk een duur kan tellen vb. slapen
▪ Events: tellen ipv timen, frequentie vb. kip die pikt
▪ Dier niet meer zichtbaar: ook vermelden en niet gewoon verder gaan met observatie
▪ Andere: gedragingen niet opgenomen in de lijst
K.M. 4
, o Konrad: theoreticus; geen uitgebreide experimenten in vrije natuur, deed eenvoudige observaties bij dieren
die hij zelf opkweekte → theorie over inprenting
− Naast beschrijven van gedrag begon men zich af te vragen waarom een dier zich gedraagt zoals het zich gedraagt
o Probeert het gedrag van dieren te verklaren: 4 vragen werden geformuleerd door Niko Tinbergen: 4 why’s:
1. Waardoor wordt het gedrag veroorzaakt? Factoren/stimuli die gedrag uitlokken. Causaliteit
2. Functie van het gedrag
3. Hoe ontwikkelt het gedrag zich tijdens levensloop van een individu = ontogenie
4. Hoe is het gedrag ontwikkelt in de loop van de evolutie = fylogenie
− Vanaf 1970: onderzoek naar subjectieve ervaringen en denkprocessen = cognitieve ethologie
o Wat denken en voelen dieren
− Toegepaste ethologie: kennis en inzichten die worden verworven door observaties van wilde dieren werden ook
toegepast bij gedomesticeerde diersoorten
o Ontwikkelde zich door toegenomen aandacht voor dierenwelzijn
o Onderzoekers houden zich bezig met het welzijn van landbouwhuisdieren, dieren in dierentuinen en
proefdieren
o Proberen uitzoeken welke gedragingen echt belangrijk zijn voor het dier en wat er gebeurt als een dier
bepaald gedrag niet kan uitvoeren
o Methoden zoeken om dierenwelzijn in te schatten
o Onderzoek strekt zich uit naar alle diersoorten die gehouden worden door de mens
o Sommige onderzoekers proberen te achterhalen welk effect mens-dier interacties hebben
o Aandacht voor gedragsproblemen: preventie ongewenst en abnormaal gedrag
o Afstemmen op natuurlijk gedrag → langer en beter dieren kunnen houden
o Ongewenst gedrag: normaal gedrag maar niet aanvaard door eigenaar/baasje
o Kennis toegepaste ethologie is essentieel als we dieren op een correcte manier willen houden
1.3 GRONDLEGGERS VAN DE ETHOLOGIE
− Niko Tinbergen (1907) = gronlegger ethologie
o Nieuwgierig naar de oorzaak van gedrag
o Wijzigingen uitvoeren in omgeving van wilde vrijlevende dieren
(experimentele ethologie) → meer te weten willen komen dan obv
observaties in ongestoorde niet-experimentele situaties
o Vooral richten op sleutelprikkels = sign-stimulus = signaal-stimulus; dieren
met bepaald gedrag reageren op een specifieke stimulus (prikkel past bij de
reactie)
o Onder andere aan de hand van modellen waarbij men systematisch het
nagebootste dier vereenvoudigt
o Voorbeeld: bedelen naar voedsel van zilvermeeuwkuiken
▪ Ouderdier jong komt voederen in het nest, pikt het kuiken met bek naar de
rode vlek op de ondersnavel van het ouderdier → voedsel wordt
hierdoor uitgebraakt
▪ Welke prikkel lokt het pikken van het kuiken uit? → adhv kunstmatige
modellen werd nagegaan waaraan de prikkel moest voldoen om een
reactie uit te lokken
▪ Modellen aanbieden (verschillende vormen, kleuren, contrast…),
reacties kuikens observeren en zo nagaan welke eigenschappen invloed hebben
op de reacties van de kuikens
▪ Uit observaties bleek de rode vlek (tov andere kleuren) de hevigste reactie uit te lokken
▪ Toenemend contrast en smallere snavel: pikreactie neemt toe
▪ Horizontale bewegingen blijken ook belang te hebben
▪ Dit modellenonderzoek liet toe om een aantal onafhankelijke eigenschappen op te sporen die
samen de sterkte bepalen waarmee een kuiken zal pikken
K.M. 5
, o Ander voorbeeld: roodborstje met rode onderbuik → wordt aangevallen door andere
mannetjes
▪ Rode kleur lokt de aanval uit
o Als de natuurlijke prikkel uitvergroot wordt → reageren hier nog sterker op
▪ = supranormale/supernormale prikkel: prikkel die een bepaald gedrag
beter uitlokt dan de normale, natuurlijke sleutelprikkel voor dit gedrag
− Hoe meer kenmerken van een bepaalde prikkel uitgesproken zijn: sneller herkend als prikkel,
lokt sneller reactie uit
o Wordt gebruikt bij cartoons: wat is essentieel om bepaalde zaken heel herkenbaar te
maken
− Konrad Lorenz = grondlegger inprenting`
o Proces berust op aanwezigheid sociale partners tijdens gevoelige of sensitieve periode
o Hoger geëvolueerde dieren zijn sociale gedragspatronen aangeboren en dus soortspecifiek
o Elk dier moet leren op welk object dat gedrag moet gericht worden → geleerd in een zeer vroeg stadium,
kort na de geboorte
o Dieren die zich autonoom kunnen voortbewegen vertone kortere gevoelige periodes
o Seksuele partnerkeuze
o Irreversibel: kan niet zomaar afgeleerd worden
o Klassieke voorbeeld volggedrag: eendenkuikens
▪ Zij volgen bewegende voorwerpen die zij waarnemen na het uitkippen
▪ Gevoeligste periode: 14-16 uren
▪ Normaal is dat voorwerp de moeder zodat kuikentjes volggedrag op haar kunnen richten; indien er
een ander voorwerp gebruikt wordt, gaan de kuikens dat voorwerp volgen
o Sociale dieren kunnen hun gedrag via inprenting aanpassen aan een sociaal samenleven met soortgenoten =
socialisatie
▪ Belangrijk proces waarbij jonge dieren de basis van de interacties met anderen leren
▪ Honden: 4e -12e levensweek
− Karl Von Frisch: bijen
o Gedrag van bijen bestudeerd
o Ze beschikken over een uitgebreid communicatieproces en complex communicatiesysteem
o De dans geef informatie over de richting van de voedselbron en de afstand van de bijenkast tot de
voedselbron
2. COMMUNICATIE
2.1 WAT IS COMMUNICATIE?
− Definitie:
o Communicatie treedt op wanneer een dier reageert op de signalen die worden uitgezonden door een ander
dier, WEDERZIJDS VOORDEEL
o Informatief – overdracht – respons
− Voorbeeld: mannelijke wenkkrab
o 1 van de scharen is zeer groot → doorheen de evolutie een signaalfunctie gekregen
o Ritmisch heen en weer bewogen in de lucht naar vrouwelijke krabben (tijdens balts) of naar mannelijke
krabben (agonistishe interacties = conflictsituaties)
− Voorbeeld: mieren
o Werkmier laat een geurspoor (door feromonen) achter wanneer ze voedsel gevonden heeft zodat
koloniegenoten dit spoor kunnen volgen
o Slang gebruikt deze geur ook om een mierennest te vinden en het voedsel op te eten
o Deze communicatie levert voor de mieren geen voordeel op; dit is ongewenste communicatie
− Communicatie moet wederzijds voordeel opleveren
− Communicatie tussen dieren van een verschillende soort = interspecifieke communicatie
− Mimicry = nabootsen van vormen en gedragingen van andere diersoorten; sommige zien dit als communicatie maar
het levert geen voordeel voor de ontvanger
K.M. 6
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper kimmymesbahi. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,49. Je zit daarna nergens aan vast.