Vloeiendheidsstoornissen
Fenomenen van vloeiendheid en onvloeiendheid ............................................................................................. 2
1| Wat is vloeiendheid ................................................................................................................................... 3
2| De normale ontwikkeling van vloeiende spraak ........................................................................................ 7
3| Niet vloeiendheid ...................................................................................................................................... 8
Handboek hoofdstuk 1: Wat is stotteren? ................................................................................................... 59
Handboek hoofdstuk 2: Het ontstaan van stotteren ................................................................................... 66
ESCG stotteren - Theorieën en verklaringsmodellen en gerelateerde smal) en breedspectrumtherapieën ... 78
Smal- en breedsprectrumbenaderingen voor vloeiendheden ..................................................................... 78
Theorieën en verklaringsmodellen van vloeiendheidsstoornissen .............................................................. 91
Diagnostiek/taxatie van vloeiendheidsstoornissen ........................................................................................ 100
Interview/anamnese .................................................................................................................................. 100
Screening / detectie ................................................................................................................................... 102
Diagnostische instrumenten ...................................................................................................................... 104
Reflecteren over de verschillende indicatoren van stotterproblemen en stotterernst ............................. 109
Handboek hoofdstuk 4: diagnostiek .......................................................................................................... 110
Behandeling ................................................................................................................................................... 114
Therapeutische benaderingen ................................................................................................................... 114
Behandeldoelen en -technieken in stottertherapie ................................................................................... 117
Stottertherapieprogramma’s voor kinderen .............................................................................................. 131
Stottertherapieprogramma’s voor volwassenen ....................................................................................... 143
Handboek hoofdstuk 5: therapieën, indicaties en keuzes ......................................................................... 146
Handboek hoofdstuk 8: therapie voor kinderen ........................................................................................ 158
Handboek hoofdstuk 9: breedspectrumtherapie voor jeugdigen en (jong)volwassenen .......................... 178
Artikel: Van Riper – Modification ............................................................................................................... 209
1
,Fenomenen van vloeiendheid en onvloeiendheid
• Percentages
o Prevalentie = 2%
o Incidentie = 5%
o Onderschatting → vermoedelijk 20%
o Gemiddeld om de 12-13 huizen iemand die stottert
o Gemiddeld 10 kinderen die stotteren
o Sensibilisering gaat niet zo makkelijk, deel van de problematiek is al schaamte of
spreekangst.
• Wat is stotteren?
o Blijven haperen
▪ 1| Herhalen van de beginklank
▪ 2| Verlengingen van klanken
▪ 3| Blokkeringen
• Er komt geen geluid uit
▪ Ongewild – voelt als controle verlies, niet functioneel
• “denk eens na”, de persoon weet wat hij/zij wil zeggen, maar het wil er niet
uit
o Neurologisch
o Stress is naast veel andere factoren een uitlokkende factor
▪ Zorgt voor hogere frequentie in bepaalde momenten
o Stotteren heb je altijd, maar is er niet altijd. Afhankelijk van dag, personen, vertrouwdheid…
o Bijbewegingen – secundaire gedragingen – secundair stotteren
▪ Hoofd, handen, ogen, ademen
▪ Afhankelijk van de ernst
▪ Correlatie tussen de ernst en de bijbewegingen
• Welke kenmerken heeft een vloeiende spreker
o Niet teveel stopwoorden
o Te snel of te traag spreektempo – een vloeiende spraak heeft een zekere snelheid nodig
o Voldoende intonatie en ritme
o Gepaste pauzes
o Hapermomenten
▪ Hapermomenten zijn onvloeiendheden, discontinue momenten
• Van Riper
2
,1| Wat is vloeiendheid
• Starkweather (1984)
• Voormalige begripsomschrijvingen: “vloeiendheid = afwezigheid van stotteren”
• Bezwaren tegen de voormalige begripsomschrijvingen
o 1| Stottergedrag varieert qua vloeiendheid, is er zelfs niet de hele tijd
o 2| vanuit therapeutisch standpunt is deze definitie weinig realistische want
moeilijk/onmogelijk haalbaar
o 3| Vloeiendheid is niet te beschrijven in twee extermen (“is geen dichotome variabele”):
vloeiend/onvloeiend
• → Een definitie van vloeiendheid als “niet stotteren” voldoet dus niet…
1| Stottergedrag varieert qua vloeiendheid, is er zelfs niet de hele tijd
• Mensen die stotteren vertonen verschillende maten van vloeiendheid op verschillende tijdstippen
(intravariabiliteit)
o Binnenin één persoon kan het enorm verschillen
o Binnen gezin vlot vertellen, maar wat later op werk enorm stotteren of gedurende
presentatie
• Mensen die stotteren verschillen ook onderling in de mate van vloeiendheid (intervariabiliteit)
o Sterker nog, het grootste deel van de spraak van mensen die stotteren is stottervrij
o Zelf iemand die ernstig stottert, zal maar een paar woorden in een zin stotteren, niet bij alles
woorden. Iemand die bij 20% van de woorden stottert, stottert ernstig, maar nog steeds
80% is vloeiend.
o De niet-vloeiende spraak varieert qua vloeiendheid. Als je de niet-gestotterde spraak zou
analyseren zou deze ook enorm variëren qua vloeiendheid.
• Ook de niet-gestotterde spraak varieert qua vloeiendheid
o Niet iedereen is even vloeiend
o Bv. qua snelheid: mensen die stotteren praten doorgaans wat trager dan leeftijdsgenoten
van hetzelfde geslacht
o Bv. qua continuïteit: mensen die stotteren vertonen dezelfde “normale onvloeiendheden”
als mensen die niet stotteren
o Mensen die niet stotteren praten bij momenten vloeiender en minder vloeiend o.i.v.
gezondheid, vermoeidheid, stress, mate van stelligheid, enz.
▪ Er zijn ook normale onvloeiendheden die iedereen vertoont
2| Vanuit therapeutisch standpunt is deze definitie weinig realistisch want
moeilijk/onmogelijk haalbaar
• Realistischer: de therapiedoelstelling “vloeiend stotteren” verwijst naar een minder moeizame,
minder abnormale, minder gefragmenteerde en kortere wijze van niet-vloeiendheid.
3| Vloeiendheid is niet te beschrijven in twee extremen (‘is geen
dichotome variabele’): vloeiend/onvloeiend
• Veeleer een continue variabele: men kan minder of meer vloeiend praten, als een uiting van
verschillen in relatieve inspanning (of moeiteloosheid) waarmee de spraak wordt geproduceerd.
3
, Definities
ASHA guidelines 1999
Vloeiendheid is het aspect van spraakproductie dat verwijst naar de continuïteit, soepelheid, snelheid (tempo)
en inspanning waarmee fonologische, lexicale, morfologische en/of syntactische taaleenheden worden
gesproken.
• Fonologische taaleenheden = klanken
• Lexicale taaleenheden = woorden
• Morfologische taaleenheden = morfemen, syllabes
• Syntactische taaleenheden = zinsdelen
→ Vloeiendheid waarmee je kanken, woorden en woordgroepen geuit krijgt.
Starkweather 1984
• Het praten verloopt met een zekere snelheid (rate)
• De klanken volgen elkaar vloeiend op (continuity)
• Er is een normaal ritme in de spraak (rhythm)
• De spreker ervaart relatief weinig inspanning (effort)
• “Vloeiende sprekers zijn diegenen die zonder merkbare inspanning lange reeksen van syllaben kunnen
produceren, door een adequate combinatie van snelheid en continuiteit”
1| Snelheid
• Aantal units / tijdseenheid (bv. woorden / minuut of syllaben / seconde)
• Normaal spreektempo (volwassenen):
o Conversatie: 116 – 164 woorden / minuut (gemiddeld 162 tot 230 syllaben / minuut)
o Monoloog: 114 – 173 woorden / minuut
o Lezen: 148 – 190 woorden / minuut (gemiddeld 210 tot 265 syllaben / minuut)
▪ Bij het lezen: nog sneller omdat we niet meer moeten denken wat we willen zeggen,
we moeten het idee niet meer omzetten naar taal.
• Voordeel: zowel duur als aantal van pauzes en onvloeiendheden liggen hierin vervat!
o Therapie-effect meten: spreeksnelheid ligt hoger, de discontinuïteit vermindert
o Opmerking: Meeste studies geven trager spreektempo aan bij mensen die stotteren, zelfs
indien meting enkel met de vloeiende spraak gebeurt
4