Neurologie
1. De verpleegkundige anmanese bij de neurologische patiënt
Casus:
Mevrouw Suelze, 27 jaar oud, is onderwijzeres. Ze zegt zich de laatste tijd erg makkelijk te
verslikken. Recent stikte ze haast nadat ze zich verslikt had tijdens het eten van kersen. Ook vertelt
ze dat ze in de loop van de dag last krijgt van hangende oogleden. Bij verdere anamnese blijkt dat ze
gestopt is met joggen omdat ze na een poosje lopen niet meer vooruit kon. Ook vertelt ze dat de
kinderen in de klas haar de laatste tijd zo vaak vragen wat ze nu precies zegt
De verpleegkundige anamnese:
De anamnese kun je in verschillende soorten onderscheiden
de gewone of eerste anamnese (opnamegesprek)
vervolganamnese, word afgenomen bij patiënten die langere tijd in de zorg zijn.
Vervolganamnese kan ook probleemgericht zijn, bv pijnanamnese, spoedanamnese om
probleem te verhelderen, zodat actie kan worden ondernomen
Regels bij anamnese:
Luister actief: geef aandacht, leg oogcontact, knik instemmend, parafraseer bij pauzes, spiegel
regelmatig toon empathie (betrokkenheid)
1 begin met open vragen naar de klachten zonder te gaan suggereren
2 stel vervolgens gerichte bijkomende vragen in functie van wat je vermoedt dat er aan de
hand zou kunnen zijn
> hier komt parate achtergrondkennis en kritisch denkwerk bij te pas!!!
Ga daarbij systematisch tewerk:
gerichte bevraging van de huidige klachten:
aard en ernst van de klachten
ontaansbeloop van de klachten
beïnvloedingsfactoren en begeleidende klachten
verdere anamnese:
neurologisch
algemene anamnese en bevraging van overige stelsels
persoonlijke en familiale voorgeschiedenis
psychosociale anamnese
,systematische, neurologische anamnese
hoofdpijn, braken, sufheid, duizeligheid?
Nekklachten, rugpijn?
Zintuigelijke stoornissen?
Stoornissen in het zien (bv dubbelzien)
Doofheid, oorsuizen (tinnitus), draaiduizeligheid (vertigo), valneiging naar 1 zijde
Reukstoornissen
Tintelingen of een doof gevoel
Ergens krachtverlies of stuurloosheid
Stoornissen in het slikken, spreken?
Mictiestoornissen
Toevallen ( met of zonder bewustzijnsverlies) en/of spiertrekkingen
Psychische stoornissen?
Algemene, persoonlijke en tractus anamnese:
Dit zijn klachten betreffende de verschillende orgaansystemen
Algemene klachten: minder eetulust, vermagering, moeheid, slaapstoornissen,
neerslachtigheid
Eventueel cardiorespiratoire, urinairen gastro-intestinale klachten
Gekende ziekte als hypertensie, diabetesn alergie
Opnames in het verleden
Ongezonde leefgewoonten: roken, alcohol, drugs
Medicatiegebruik
Recente reizen in het buitenland (importziekten)
Familiale anamnese:
Erfelijke aandoeningen
Familiekwalen
Psychosociale anamnese:
Beroep
Opleidingsniveau
Gezinssituatie
Invloed van de klachten op leven en welzijn
Aanvullingen:
Eventueel hetero-anamnese:
De anamnese is een vraaggesprek met de patiënt, vindt het vraaggesprek plaats
met personen uit de omgeving van de patiënt, dan wordt dat de heteroanamnese
genoemd.
Bij verminderd bewustzijn of oordeelsbekwaamheid
Bij remming door schaamte of angst voor de waarheid
Onvoldoende in staat is zijn klachten naar voor te brengen.
, Alternatief: anamnese volgens de 11 functionele gezondheidspatronen van Gordon.
Gezondheidsbeleving en gezondheidsinstandhouding
Voeding en stofwisseling
Uitscheiding
Activiteit
Slaap en rust
Cognitie en waarneming
Zelfbeleving
Rol en relatie
Seksualiteit en voortplanting
Coping en stresstolerantie
Waarden en levensovertuiging
Vastleggen van gegevens in verpleegkundig dossier
2. Het verpleegkundig neurologisch onderzoek:
Verpleegkundige onderzoeksmethoden:
Observeren: goed en gericht kijken ( eventueel na geven van opdracht) wat je niet kent, zie je
makkelijk over het hoofd… belang dat je weet hebt van klinische neurologische
verschijnselen!
Eventueel bijkomende, explorerende vragen stellen
Eventueel bijkomende, eevoudige testen afnemen
Hulpmiddelen:
Verpleegkundige: watje, monofilament, kleine zaklamp, chronometer
Arts: reflexhamer, speld, buisje ijswater, stemvork, fundoscoop, dynamometer,…
Casus:
Je onderzoekt een man. Het valt je op dat hij een scheef gelaat heeft (= observatie).
Je vraagt de patiënt (= exploreert) of hem dat ook is opgevallen.
Je test vervolgens jouw indruk door de patiënt bewegingen van het gelaat te laten maken (voorhoofd
fronsen, ogen dichtknijpen, lachen, …).
Klinimetrie:
= kwantificeren van de ernst van de klacht of verschijnselen aan de hand van een gevalideerde en
betrouwbare schaal of meettoestel ( bv dynamometer, chronometer: TUGT,…)
wat kan je meten?
Ernst van de stoornis zelf (impairment)
CT-scan hersenen, EEG, EMG,…
De functionele beperking door de stoornis (disability)
ADL-schaal
De psychosociale gevolgen van de stoornis (handicap)
rankin-schaal
, Evalueren van de kracht per spiergroep aan de hand van medical research council ( MRC-
schaal) linker kant steeds met rechter kant vergelijken !!!
5= normale kracht
4= beweging tegen zwaartekracht en weerstand in ( 4+/4/4-) = lichte parese
3= kan arm oplichten, doch niet meer = matige parese
2= beweging mogelijk, doch enkel horizontaal = ernstige parese
1= minimale contractie, zonder beweging of verplaatsing
0= geen contractie, geen beweging mogelijk = paralyse
parese of paralyse wijst op een ( gedeeltelijke) onderbreking van de motorische baan tussen
de motorcortex en de spieren ( ter hoogte van de hersenen, hersenstam, ruggenmerg of
perifeer)
neurologische verschijnselen
net al bij de anamnese gebruikelijk is voer je het neurologisch onderzoek uit in een vaste volgorde, je
begint met wat de hogere cerebrale functies worden genoemd, daarna neem je de functies van de
hersenzenuwen door en tot slot komen de motoriek en het gevoel
het bewustzijn en de hogere cerebrale functies:
aandacht (concentratie)
inprenting en geheugen (mnesis)
oriëntatie
taal ( fasis)
handelen ( praxis)
herkenning (gnosis) ( onder andere lichaamsbeleving)
oordeels- en kritiekvermogen
emotie
bewustzijn:
voor normaal bewustzijn is werking vereist van:
cerebrale cortex
de reticulaire formatie in de hersenstam (RAS)
de verbindingen daartussen
lichte bewustzijnsdaling:
aandachtsstoornissen op voorgrond
delirium (= acute verwardheid), afwisseling slaperigheid en agitatie
exporatiel: “ heeft u het gevoel dat u niet goed beseft wat er om u heen gebeurt?
matige bewustzijnsdaling:
somnolentie (slaperigheid)
sopor (diepe slaap, toestand van bewustzijnsdaling)
diepe bewustzijnsdaling
coma met behoud van pijnreflex
coma met abnormale/ geen pijnreactie
coma met verlies van alle reflexen en AH- stop (> hersendood)