Dia 1
Taal & Betekenis
Semiotiek
BA1 Filosofie – maart & april 2021
Sonja Lavaert
Dia 2
Plan
8/3 (w26) Semiotiek (Peirce, De Saussure) lesopname + Q&A
15/3 (w27) Fenomenologie (Husserl, Merleau-Ponty) lesopname
22/3 (w28) Hermeneutiek (Heidegger, Gadamer) lesopname
29/3 (w29) Postmodernisme (Derrida, Lyotard, Foucault) lesopname
19/4 (w32) Kritische theorie (Adorno, Habermas) lesopname
26/4 (w33) Actuele kritische taalfilosofie (Virno) lesopname + Q&A
Semiotiek - Zie syllabus Taal & Betekenis * Semiotiek (S. Lavaert, 3/03/2021)
Charles Sanders Peirce (1839-1914)
Ferdinand de Saussure (1857-1913)
Charles William Morris (1901-1979)
Roland Barthes (1915-1980)
Vooraf
Aristoteles, Hobbes, Rousseau
Taalfilosofie binnen de continentale traditie.
We blijven niet binnen de grenzen van deze termen, het gaat over taalfilosofie die over de
heersende perspectieven gaan. Het zal soms gaan over de analytische traditie. Nu gaat het
over Semiotiek.
Semiotiek is de wetenschap die zich bezighoudt met de studie van tekens en tekensystemen
en betekenisprocessen. Een teken is iets dat verwijst naar iets anders. Het heeft een
representatief karakter. Een teken is een plaatsvervanger, stelt een relatie in met andere
tekens, met datgene waarvoor het staat en met de gebruiker van het teken voor wie het
functioneert.
,Taaltekens, dus letters woorden, zinnen, hebben pas betekenis als relatie tussen de
betekenisdrager en de betekende voor iemand die het taalsysteem kent waartoe de
betreffende tekens behoren.
De grondleggers van de moderne semiotiek zijn de Amerikaanse Charles Sanders Peirce,
Ferdinand de Saussure. Deze twee filosofen hebben onafhankelijk van elkaar en in de zelfde
periode de basis gelegd voor de semiotiek. Peirce zag tekens en symbolen als de centrale
kenmerken van taal en communicatie maar ook van het denken en wetenschap.
In de traditie van het analytische denken (niet gebaseerd op taalwetenschap), zet Charles
William Mornis het werk van Charles Sanders Peirce verder.
In de continentale traditie, gaat men eerder door op het structuralisme van de Ferdinand de
Saussure, voor wie de nadruk ligt op taal en tekst. Dit is het geval voor de Franse filosoof en
litteratuurtheoriticus of semioticus Roland Barthes. In deze les zal men focussen op deze vier
denkers, in het bijzonder op Peirce en de Saussure.
Ook is het belangrijk om te weten over Aristoteles, Hobbes en Rousseau.
Dia 3
Aristoteles: kennisonderzoek vanuit taal: Categorieën (Organon)
• substantie, kwantiteit, kwaliteit, relatie, plaats, tijd, toestand, hebben, doen, ondergaan – pas in
combinatie kunnen proposities worden gemaakt, die kunnen waar of onwaar zijn
logica: kwaliteitscriteria (negatief, kritisch) voor taalgebruik en argumentatiestructuur
• een argument is al of niet aanvaardbaar – onaanvaardbare argumenten, drogredenen, zijn bijvoorbeeld
‘ad hominem’, ‘ad verecundiam’ (twijfelachtige autoriteit), ‘ad populum’ (meerderheid), ad baculum
(bedreiging), etc.
retorica: positieve kwaliteitscriteria
• logos, ethos, pathos
• 5 fasen: inventio, dispositio, elocutio, memoria, pronuntiatio/actio
• bij verwoording (elocutio): klankfiguren, woord- en zinfiguren, gedachtefiguren, stijlfiguren: figuurlijk
taalgebruik [beeldspraak – metafoor en metonymie]
taalfilosofie
• filosofie begint met het verwoorden van ideeën, hypothesen en feitelijke vaststellingen waardoor men
erover kan discussiëren of dialogeren
• ‘We kunnen in een discussie immers niet de dingen zelf meebrengen, dus moeten we ons bedienen
van hun namen als symbolen of plaatsvervangers.’
• symbool, icoon, inferentieel teken
Aristoteles: logica en retorica en taalfilosofie. Aristoteles onderneemt zijn kennisonderzoek
meteen gerelateerd aan taal. In zijn eerste boek van organon (boeken die handelen over
logica) over de categorien: denkt hij na over mogelijke vormen die een subject en predicaat
van een propositie kunnen hebben. Dit mag je begrijpen als een taalkundige zin. Hij
onderscheidt er tien (zie pp).
Het is pas een combinatie dat proposities kunnen worden gemaakt die kunnen waar of
onwaar zijn. Bv: rood is een vb van kwaliteit/eigenschap, 4cm is een vb van kwantiteit,
geslagen worden is een vb van ondergaan... Daar maak je geen propositie. Je genereert ook
geen betekenis of iets dat waar of onwaar kan zijn. De bedoeling van logica is
kwaliteitscriteria te leveren voor taalgebruik en de argumentatiestructuur. De docent noemt
, dat liever als negatieve kwaliteitscriteria: in de zin dat ze kritisch zijn en een instrument
leveren te beoordelen en een argument al of niet waar is.
Onaanvaardbare argumenten/valse argumenten/drog redenen zijn bv. ad hominem:
wanneer op de persoon wordt gespeeld.
- Ad verecucundiam: wanneer men zich baseert op een twijfelachtige autoriteit. Bv. 'ja maar
dat staat in de krant.'
- Ad populum: wanneer men verwijst naar de meerderheid die er zo over denkt, 'ja maar
iedereen denkt er zo over' dan is dat een drogreden.
- Ad baculum: wanneer je dit niet aanvaardt, dan ga je naar de hel. Het is een drogreden.
Aristoteles in zijn logica houdt zich ook bezig met het beschrijven van soorten redeneringen
zoals inductie en deductie.
Aristoteles heeft ook een retorica uitgewerkt. Daarin worden positieve kwaliteitscriteria
meegegeven voor de kunst van het uitdrukken van proposities van teksten en argumenten.
Door Aristoteles worden er in de retorica vijf fasen onderscheiden. Wanneer we vandaag
over retorica spreken, gaat het vaak over elocutio: heeft te maken met figuurlijk taalgebruik
of omgekeerd, het gebruik van metaforen, metonimie, het gebruik van stijlfiguren, ... dat
hoort allemaal tot de elocutio.
Op deze retorica zullen we ook uitgebreid ingaan op hermeneutiek en Gadammer.
Aristoteles heeft naast de logica en retorica een taalfilosofie ontwikkelt. Hij gaat uit van de
veronderstellingen van de linguistic turn (de beweging van denken) ontstaan met Peirce en
de Saussure. Die (Linguistic Turn en de twee namen) gaan ervan uit dat het denken
onlosmakelijk verbonden is en begint met het verwoorden van ideeën, hypothesen en
feitelijke vaststellingen, waardoor men erover kan discussiëren en dialogeren. Zolang ideeën
niet worden uitgedrukt door middel van taal, kun je afvragen of ze eigenlijk wel bestaan.
Voorlaatste zin (Aristoteles): met deze uitspraak kunnen we hem de eerste semioticus
noemen. De drie basiselementen van semiotiek door Peirce, wordt ook reeds onderscheiden
werd door Aristoteles. Het symbool wordt gecorrespondeerd met symptoom. De
aanwijzing/inferencieel teken en het icoon.