Zorgontvangerprofielen
1 woonleef
3.de zorgvrager met een beperking
3.1.inleiding
Mensen een beperking :
• hebben veel mogelijkheden
• hebben ook beperkingen
Vooral de mogelijkheden moeten gezien worden
De beperkingen beïnvloeden het doen en laten in de omgang met de omringende wereld en
omgekeerd.
De mate van zorg die mensen met een beperking nodig hebben is afhankelijk van de ernst van de
beperking.
-> doorheen de tijd heeft er een verschuiving plaats gevonden van het medisch model naar
empowerment. Zie p 47
3.2 visie
-> “iemand met een beperking is gelijkwaardig, en evenveel mens als u en ik.”
Begeleiding = ondersteuning om als volwaardig burger in de samenleving te kunnen functioneren.
Als ‘volwaardige burger laten functioneren’ wil zeggen dat de begeleider ernaar streeft zichzelf
zoveel mogelijk overbodig te maken.
Basisvragen om ervoor te zorgen dat we ondersteunend en stimulerend te werk gaan :
Worden de doelen afgestemd om de hulpvraag en/of wensen?
Weet de begeleider wat de persoon wil?
Welke zijn de capaciteiten van de persoon om iets te betekenen voor de ander?
Worden de capaciteiten uitgelokt om iets te betekenen voor anderen?
Worden belemmeringen weggenomen?
Krijgen de personen de mogelijkheid van eigen belangen na te streven?
Doel: streven naar inclusie
Inclusie : mensen met een beperking het gevoel geven dat zij er bij horen en actief betrekken in het
maatschappelijk gebeuren.
≠
Integratie : de persoon met een beperking moet zich aanpassen aan de samenleving
3.3 diversiteit: van segregatie naar inclusie
Diversiteit = verscheidenheid
Elk mens is uniek : Verschillen zijn mogelijk op vlak van sekse, leeftijd, etnische afkomst, geaardheid,
religie, gewoonten, gezondheid,…..
Gevaar : uitsluiting naargelang de ‘groep ‘ waar je toe hoort
Bewustzijn van de verscheidenheid in de maatschappij zorgt dat je :
• rekening kan houden met verschillende behoeften en achtergronden van de mensen
• rekening kan houden met mensen in minderheidsposities
3.3.1.inclusie
,Zorgontvangerprofielen
2 woonleef
Inclusie = recht op een volwaardige deelname aan de samenleving op gelijke voet met de andere
burgers. Je hoort erbij en je hoeft er niets voor te doen. Je hoort erbij , de drempels zijn
weggewerkt
Inclusie gaat om:
• Meedoen in de samenleving
• Welkom zijn
• Erbij horen
• Geaccepteerd worden
• Niet uitgesloten worden,
• Waardering krijgen
• Een goed leven hebben,
• Sociale rollen vervullen,
• Iets nuttig doen,
• Eigen keuzes kunnen maken.
Inclusie werkt twee kanten op :
De persoon moet mee willen doen
De samenleving moet hier voor open staan.
Doel van inclusie :
• een goed leven te hebben = kwaliteit van het bestaan
• Iedereen wil graag een goed kwalitatief leven, dingen die voor alle mensen in de maatschappij
gelden
3.3.2 Uitsluiting of exclusie
Vindt plaats wanneer de toegang tot deelname aan de samenleving wordt geweigerd aan de persoon
m.a.w.
je mag niet meedoen omdat je een handicap hebt.
3.3.3 Segregatie
Personen met een handicap leven samen in een omgeving die speciaal voor hen voorzien is , apart
en geïsoleerd van mensen zonder handicap.
m.a.w.
Je leeft in een aparte omgeving samen met andere personen met een handicap
3.3.4 Integratie
Personen mogen meedoen als ze zich kunnen aanpassen.
De bestaande structuren passen zich niet of weinig aan. Volwaardige en duurzame deelname is
moeilijk of kost veel inspanning .
m.a.w.
Je mag meedoen maar je moet zelf de drempels wegwerken.
3.4.definities en begrippen
Het VAPH (Vlaams agentschap voor personen met een handicap ) gebruikt het begrip ‘handicap’. Dit
omvat 3 elementen :
• Stoornis : een afwijking in of verlies van functies of anatomische eigenschappen t.g.v. een ziekte,
ongeval
• Beperking: iets niet kunnen uitvoeren door de afwijking of stoornis
, Zorgontvangerprofielen
3 woonleef
• Maatschappelijk participatieprobleem, belemmering in het maatschappelijk functioneren bv bij
arbeid, vrijetijdsbesteding
Om te bepalen welke handicap iemand heeft is een multidisciplinaire benadering nodig
3.5.soorten beperkingen
De groep van personen met een beperking is zeer divers:
• Mate van ernst ( bv licht, matig,..)
• De mogelijke combinaties (verschillende types van beperkingen)
• Vaak verbonden aan een bepaalde functie ( zintuigelijk, cognitief, fysiek,..)
• Verschil tussen aangeboren en niet-aangeboren beperking
1) Aangeboren (hersen) beperking: de beperking is van bij de geboorte aanwezig
2) Niet aangeboren (hersen) beperking : treedt op na de geboorte (= NAH)
• Niet-traumatisch : ontstaat door een proces in het lichaam
o CVA, trombose, hersenbloeding, cerebrale infecties, intoxicaties,…
• Traumatisch: oorzaak ligt buiten het lichaam
o een ernstig hersentrauma door bv. schedelfracturen, intracraniële bloedingen,
compressie, dat verantwoordelijk is voor secundaire hersenschade.
• Degeneratief: toestand wordt geleidelijk aan slechter
o Neurologische aandoeningen zoals bijvoorbeeld de ziekte van Parkinson,
Alzheimerdementie, ziekte van Huntington, M.S., …
3.5.1.fysieke beperking
3.5.1.1 Definitie
= lichamelijke beperking =een aangeboren of in de jeugd verworven beperktheid van de lichamelijke
functies en/of de verdere ontwikkelingsmogelijkheden daarvan . Vnl. een lichamelijk tekort of een
motorische stoornis dat verder ook sociale aanpassing bemoeilijkt, beperkt of onmogelijk maakt
• aangeboren fysieke beperking : ontstaan voor, tijdens of vlak na de geboorte bv door medicatie
of zuurstoftekort
• Verworven fysieke beperking : door ongeval, amputatie, paraplegie, NAH,…
• De oorzaak kan een ziekte zijn
• Kan gecombineerd voorkomen met andere beperkingen
3.5.1.2. vormen
• Neurologische stoornis : stoornis in het centrale zenuwstelsel
o bv. Cerebrale parese, spina bifida, M.S.,…
• Musculaire stoornis : stoornis in het spierstelsel
o bv. ziekte van Duchenne, ziekte van Becker,…
• Orthopedische stoornis : stoornis t.h.v het beenderstelsel
o bv. Amputaties, osteogenesis imperfecta, reuma