Wat zijn ontwikkelingsstoornissen?
1. Terminologie en afbakening
1.1. Definitie
Neurobiologische ontwikkelingsstoornis (DSM-5)
= “Een ontwikkelingsstoornis is een neurobiologische stoornis die in de (vroege)
ontwikkelingsperiode tot uiting komt, die gekenmerkt wordt door
ontwikkelingsachterstanden op een of meerdere functiedomeinen en die levenslang
beperkingen veroorzaakt in het persoonlijk, sociale, schoolse of beroepsmatig
functioneren.”
Neurobiologische stoornis
Aangeboren stoornis
Oorsprong in de hersenontwikkeling
Oorzaken:
- Genetische aanleg via overerving of spontane mutaties
- Prenatale omgevingsfactoren overmatig alcoholgebruik tijdens de
zwangerschap
- Perinatale factoren vroeggeboorte of geboortecomplicaties
(Vroege) ontwikkelingsperiode
Symptomen meestal zichtbaar op kinderleeftijd
Mate waarin deze symptomen tot uiting komen wordt beïnvloed door
verschillende omgevings- en kindfactoren
Ontwikkelingsachterstanden
Ontwikkelingsstoornis belemmert de ontwikkeling op een of meerdere
ontwikkelingsdomeinen
- Cognitie
- Sensorimotoriek
- Taal en communicatie
- Sociaal- emotioneel functioneren
Levenslange beperkingen
Levenslange stoornis
Veroorzaakt belemmeringen in de participatie aan het dagelijks leven op
verschillende terreinen
1
,1.2. Soorten
1. Verstandelijke beperkingen
Tekorten in algemene cognitieve functies:
- Redeneren
- Problemen oplossen
- Abstract denken
die zorgen voor problemen in het aanpassingsvermogen
Onderscheid tussen:
- Verstandelijke ontwikkelingsstoornis
- Globale ontwikkelingsachterstand
2. Communicatiestoornissen
Verstoorde ontwikkeling van:
- Taal
- Spraak
- Sociale communicatie
Opdeling in:
- Taal(ontwikkelings)stoornis
- Spraakklankstoornis
- Ontwikkelingsstotteren
- Sociale communicatiestoornis
3. Autismespectrumstoornis (ASS)
Ernstige tekorten in de sociale omgang
Beperkte, repetitieve interesses en gedragingen
4. Aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitstoornis (ADHD)
Stoornissen in de aandacht en/of hyperactiviteit en impulsiviteit
5. (Specifieke) leerstoornissen
Specifieke tekorten in het leren van de basale schoolse vaardigheden
- Lezen dyslexie
- Spellen dysorthografie
- Rekenen dyscalculie
(NLD) Non- verbale Leerstoornis niet opgenomen in DSM-5
6. Motorische stoornissen
Coördinatieontwikkelingsstoornis (DCD) problemen in de coördinatie van
motorische handelingen (onhandig en traag of onnauwkeurig uitgevoerd)
Stereotiepe- bewegingsstoornis repetitieve, driftmatige en doelloze
bewegingen
Ticstoornissen plotseling optredende, snelle, herhaalde, niet-ritmische
bewegingen of geluiden
2
, 1.2.1. Subtype Fenotypes/ klinisch beeld
Waarom spreekt men over fenotypes/ klinische beelden in plaats van subtypes?
Variatie binnen een ontwikkelingsstoornis hebben meestal dezelfde oorzaak
Meer dimensionele benadering in plaats van sterk categoriaal
Dynamisch concept (fenotype) in plaats van statisch concept (subtype)
1.3. Criteria ontwikkelingsstoornis
1. Significant meer problemen dan gemiddeld
Niet meer gezien als een categorie (je hebt het of je hebt het niet) maar
wel als een dimensionele aandoening
Iedereen is wel eens opstandig, agressief, onoplettend of druk maar
kinderen met een OS vertonen meer problemen dan gemiddeld
2. Op verschillende dimensies
Kinderen met een OS vertonen niet op 1 dimensie meer problemen dan
gemiddeld maar op verschillende dimensies
Combinatie van probleemgebieden, van symptomen die samen het
klinisch beeld van een OS vormen
3. De problemen zijn hardnekkig/persistent
Kenmerken van OS zijn niet tijdelijk, houden gedurende langere tijd aan
4. De problemen zijn pervasief
Symptomen zijn aanwezig in verschillende contexten, zijn niet louter
gebonden aan omgevingsfactoren
5. Niet leeftijdsadequaat
De gedragingen moeten afwijken van wat passend is voor een bepaalde
leeftijd
6. Significante belemmering in dagdagelijks leven
De problemen moeten een hinder vormen voor de persoon in zijn
dagelijks leven
1.4. Secundaire kenmerken
Primaire kenmerken (diagnostische kenmerken)= de kernsymptomen van de
stoornis, de kenmerken die minimaal aanwezig moeten zijn om de diagnose te
kunnen stellen
Secundaire kenmerken= kenmerken die niet specifiek zijn voor de stoornissen,
die geen kernsymptoom zijn, maar het gevolg zijn van de primaire symptomen
van een stoornis
3
, Ontstaan secundaire gedragskenmerken wanneer een OS niet tijdig wordt
herkend of wanneer de persoon zelf en/of zijn omgeving er niet adequaat mee
omgaan
1.4.1. Vaak voorkomende psychosociale (secundaire) problemen
Faalervaringen
Grote frustraties, schaamtegevoelens en demotivatie
Laag zelfbeeld
Inadequate attributiestijl groter risico op ‘fixed’ mindset (ze denken dat
capaciteiten vaststaan en niet te veranderen zijn)
Faalangstig
Internaliserende problemen (problemen die naar binnen gericht zijn waar het
kind zelf last van heeft zoals angsten en depressieve gevoelens)
Externaliserende problemen (problemen die naar buiten gericht zijn en vooral
voor de omgeving storend zijn zoals ruzie maken, agressie, storend en
oppositioneel gedrag)
Leerproblemen
Afwijzing door leeftijdsgenoten
Negatieve interacties met volwassenen
Participatieproblemen
Belang van de omgeving in verhogen psycho- sociaal welbevinden
Creëren van een stimulerende omgeving
Kinderen zelf keuzes laten maken of betrekken in beslissingen
Belang van succeservaringen
Steun, begrip en erkenning uit omgeving
(Psycho)educatie aan kind en omgeving
2. Denkkaders
Om gedrag te verklaren wordt tegenwoordig vooral uitgegaan van een
biopsychosociaal model biologische, psychologische en sociale factoren
beïnvloeden in onderlinge wisselwerking het gedrag
Bio- ecologische visie (ontstaan van OS) bij het ontstaan van OS staat de interactie
tussen biologische en omgevingsfactoren centraal en psychologische factoren
hebben hierin geen invloed
2.1. Het BEM- model: een visie op het ontstaan van een
ontwikkelingsstoornis
Bio- ecologische en multifactoriële etiologie
Multilevel model
Het is een model dat 4 elkaar beïnvloedende analyseniveaus integreert om
een OS te begrijpen:
4
, 1. Genen
2. Hersenen
3. Neuropsychologische/ cognitieve processen
4. Gedrag
Neuropsychologisch niveau is de tussenliggende schakel die hersenprocessen
omzet in uiterlijk waarneembaar gedrag
Het gaat over cognitieve, emotionele of andere psychologische processen die
niet direct observeerbaar zijn
Het niveau van uiterlijk waarneembaar gedrag is het niveau waarop OS
worden gedefinieerd en gediagnostiseerd
Multideficit model
Gaat ervan uit dat er op elk analyseniveau en in de omgeving verschillende
problemen kunnen optreden die in onderlinge wisselwerking staan
Het is de combinatie van alle risico- en beschermde factoren op de
verschillende niveaus die bepaalt of de OS tot uiting zal komen
Transactioneel model
Gaat ervan uit dat de verschillende factoren binnen het kind voortdurend met
elkaar en met de omgeving in interactie staan
Boven de stippenlijn ontstaan van een OS
Onder de stippenlijn bevinden zich de processen die een invloed hebben op de
mate waarin de stoornis tot uiting zal komen, observeerbaar zal zijn
5
,2.1.1. Genetisch niveau
Sterke erfelijkheidsfactor (er is een grote kans dat deze genetisch wordt
doorgegeven van generatie op generatie)
Spontane genetische mutaties (toevallig wijzigingen in het erfelijk materiaal die
een invloed hebben op de hersenontwikkeling)
Ontstaan van een specifieke OS verschillende genen zijn betrokken
De genen risicoallelen of kwantitatieve trek-loci
2.1.2. Neurobiologisch niveau
OS is neurobiologisch van aard, wat betekend dat de oorsprong te vinden is in
een atypische hersenontwikkeling
Aard afwijkingen in de hersenen:
- Neuroanatomisch (bouw van bepaalde hersengebieden)
- Neurofysiologisch (werking van bepaalde hersengebieden)
- Neurochemisch (werking van bepaalde neurotransmittersystemen)
Factoren die aan de basis kunnen liggen van deze verstoorde hersenprocessen:
Genetische factoren
- Oorsprong kan in de genen liggen
Prenatale programmering
- Stoornis kan ontstaan door omgevingsinvloeden die tijdens de
zwangerschap de hersenontwikkeling van het ongeboren kind aantasten
(Bv. alcoholgebruik, drugsgebruik, ziekten bij de moeder)
Perinatale factoren
- Omgevingsfactoren die tijdens de geboorte schade kunnen toebrengen aan
de hersenen van het kind
(Bv. geboortecomplicaties door tangverlossing of zuurstofgebrek)
Neurocognitieve stoornis hersenontwikkeling wordt negatief beïnvloed na de
geboorte (Bv. ondervoeding, infectieziekten of hersentrauma)
2.1.3. Neuropsychologisch niveau
De afwijkingen in de hersenen leiden tot stoornissen in bepaalde
neuropsychologische of cognitieve functies
Vertonen problemen met functies zoals:
- Executieve functies (EF)
- Aandacht
- Fonologisch bewustzijn
- Visueel- ruimtelijk inzicht
2.1.4. Gedragsniveau
Op niveau van het gedrag situeren zich de uiterlijk observeerbare kenmerken van
de OS
6
, 2.1.5. Interacties met de omgeving
Spelen een rol in het functioneren van het kind in de ontwikkeling na de geboorte
Kunnen een faciliterende of belemmerende rol spelen in het tot uiting komen van
neuropsychologische en gedragskenmerken en dus op de ernst van de stoornis
Het gedrag van het kind heeft invloed op de omgeving
2.2. Risico- en beschermde factoren
2.2.1. Risicofactoren
(Invloed op het niveau van functioneren)
Kind factoren
Lagere intelligentie
Moeilijk temperament
Roken op jonge leeftijd
Omgevingsfactoren
Psychische problemen bij ouders
Inadequate opvoedingsvaardigheden
Negatieve ouder- kind interacties
Bekritiserende houding leerkracht
2.2.2. Beschermende factoren
(Invloed op niveau van functioneren)
Kind factoren
Hogere intelligentie
Een goede emotieregulatie
Sterke motivatie
Positief zelfbeeld
Omgevingsfactoren
Positief gezinsklimaat
Begrip van de leerkracht
Sociale steun
7